Hartelijk dank aan Cnocke is hier en met name aan zijn voorzitter Danny Lannoy,
Speciaal ook dank aan de auteur Paul. B. Mattelaer,
zoon van wijlen E. Mattelaer ereburgemeester van Knokke-Heist
De voorouders van de Lippens van Moerbeke leefden in Eeklo.
In de 16de eeuw hadden ze er belangrijke bestuurlijke functies in Eeklo. Het patroniem Lippens, werd in de 13de en 14de eeuw Lyppiins, Lippin, Lippin, Lippiin of Luppins, in de 15de en 16de eeuw Luppins en Lippins en op het einde van de 16 de eeuw Lippens geschreven.
In de oude tijd bestond geen officiële spelling van het gebruikelijke Diets(Oudnederlands). De spelling hing af van de griffier die de akten schreef.
De familienaam Lippens en variante spellingen komt van Lippinsono, zoon van Lippe, afkorting van Philippe (Philippus, phylos hyppos, hij die van paarden houdt).
Deel 1 Eekloo, 13de tot de 16de eeuw : Paul. B. Mattelaer
Mogelijke voorouders
Clais Lyppiins, °ca 1250, Schepen van Eeklo in 1305
Boidin I Lyppius, filius Claes , °ca 1270, Schepen van Eeklo in 1309
1. Boudine II Boidinszone Lippin, ° vóór 1300, Schepen van Eeklo in 1325,
2. Jan Lippin, filius Boydin, Schepen van Eeklo in 1327, broer van Boudine II
Jan Lippin, zoon van Boudin, schepen van Eeklo in 1347
Boudin Lippiin, schepen van Eeklo 1361
Bewezen voorouders
- Jan I Luppins °ca. 1410, ca. 1452/53 in Damme
- Jacob 1, 2.Loy (Eloy) Lippins † ca. 1494
- Jacob 1 Lippins °ca 1430 ; Deken van de handbooggilde
Jan II, Clare. in Assenede in 1468, Filomena, Anna - Jan I Lippins fs Jacobs, ca. °1455, Buitenpoorter van Brugge
Mer Jacob II, fs Jans, - Meester Jacob II °ca. 1470 † 1534, Jurist, Voorschepen, Schepen, Baljuw en Ridder x Katheline Stommelins, fia Jehan, fs Joos, fs Jacob
- Jan I Lippins x Pieryne Tys, schepen
- Jan I Lippins,
- Jan II (Janszone), chirurgijn, Protestants Burgemeester, Predikant x Martine Ymans, fia Clays Ymans (3 kinderen)
- Jacob (Jaak), protestant x Tannekin Soetaert, zoon Pieter
- Vincent x Lysbette Clayes
- Lysbette x Jacob d'Herchere, schepen, †1572
- Jacob III
- Jacob III Lippins, schepen en baljuw (°ca 1500 U ca 1560) x Clara de Baets (1522), zuster van katholiek Baljuw Franchoys de Baets
- Franchyne x Pieter van Speybrouck
- Catheline x Willem Mannins (†1570, (Jacob d'Herchere voogd van 3 kinderen)
- Danneel, Maria x Baldwin Craeye, dochter Maykin,
- Anna (Tannekin) x Aernould Dierkins, fs Ernaud
- Jacob IV
- Jan x Gheerardyne van den Hende, dochter van Pieter x Cornelia Hellin, zuster van Nicolas Hellin (Raad van Vlaanderen):
- Plilips en Jan
- Jacob IV Lippins (°ca 1530) x Joozyne de Meester (Smeester) 1545;† Axel 1565
Jan, Adriaen, Pieter, Catheline, Maria (Mayken) - Pieter Lippens U Assenede 1598, schepen Assenede x Elisabeth Ghysele
De stichting van de Stad Eeklo. Het bestuur van Eeklo.
Eeklo behoorde tot de Kasselarij van Brugge, het Vrije van Brugge genaamd, maar lag bij de grens van de Kasselarij van Gent. De Eeklonaars spraken in die tijd met een Brugs accent.
Een Kasselarij was een bestuurlijk gedeelte van het Graafschap Vlaanderen, begrensd ten oosten door de linkeroever van de Schelde van 'Antwerpsenlinkeroever' tot Breskens ten Noorden door de Noordzee van Breskens tot Gravelingen, ten westen van Gravelingen tot Dowaai (Douai) en ten zuiden door een lijn van Dowaai tot ‘Antwerpsenlinkeroever’.

Het Graafschap was door het leenrecht eigendom van de Koning van Frankrijk.
Bij aanstelling van een nieuwe Graaf bij opvolging, moest de nieuwe leenman leenhulde brengen aan de Franse Koning.
In 1240 verleende Johanna van Constantinopel, Gravin van Vlaanderen, een Keure waardoor Eeklo en de bijbehorende Prochie (parochie) van Lembeke het statuut van Stad kregen, officieel genoemd De Stede, Keure ende Vrijhed van Eclo en Prochie van Lembeke.
De Keure gaf de Stad privilegiën van bestuurlijke rechterlijke en fiscale aard.
De burgers, ongeveer 10 % van de bevolking, in andere steden poorters genoemd, werden in Eeklo Keurbroeders genoemd omdat de stad geen wallen en dus geen poorten bezat. Zij hadden privilegiën van allerlei aard.
De grote meerderheid bestond uit Vrijlaten, inwoners van het Vrije van Brugge. Een keurbroeder van Eeklo kon Buitenpoorter worden van een andere stad, meestal van Brugge of Gent, na een verblijf van een jaar en een dag.
De Buitenpoorter en de Poorter hadden dezelfde privilegiën.
Een dubbelpoorterschap was frequent, wanneer een Keurbroeder Eeklo verliet en zich dus vervremde van de Stad om Buitenpoorter te worden, moest hij een belasting betalen aan Eeklo, een recht van Yssuwe, een bepaald % op het onroerend goed.
Het Brugse Vrije was een kasselrij in het graafschap Vlaanderen. Het omvatte de streek rond Brugge, begrensd door de Noordzee, de Westerschelde en de IJzer. In oorsprong was het de kasselrij van Brugge, maar later werden de stad en het Vrije als aparte gewoonterechtsgebieden beschouwd. Het Brugse Vrije was een rijk landbouwgebied. Het had een eigen burggraaf, die zetelde op de Burg in Brugge, en maakte vanaf het einde van de 14e eeuw deel uit van de Vier Leden van Vlaanderen, samen met de drie grote steden Gent (Gentse Oudburg), Brugge en Ieper. Het Brugse Vrije zetelde ook in de bijeenkomsten van de Staten van Vlaanderen.
Een keurbroeder verliet Eeklo hetzij wegens onlusten, hetzij om in de andere stad een Neringhe op te richten of om een vrij beroep zoals dat van jurist uit te oefenen.
Het bestuur van Eeklo was tweeledig. De stad had enerzijds zijn Wet of Magistraet, bestaande uit een Schepenbank van negen schepenen (schepencollege) met een Burchmeester van de Courpse (van corps, al de inwoners van de stad); de drie laatste schepenen waren altijd afkomstig uit Lembeke.
Het schepenambt was geldig voor een jaar. De jaarlijkse omwisseling van de Schepenbank werd Racorde genoemd. De nieuwe schepenen werden aangesteld door de Commissarissen van de Graaf. Bij deze plechtigheid werden duchtig Presentwynen aangeboden. Slechts bij de tweede Racorde kon een voormalig schepen worden herkozen.
De Magistraat had eigen bestuurlijke en rechtelijke bevoegdheden. Anderzijds was Eeklo een feodale Heerlijkheid, maar het ambt van Heer (Seigneur), de natuurlijke leenman van de Graaf, bleef vacant tot in de 17de eeuw.
Een plaatsvervangend Bailliu (Baljuw) werd toen rechtstreeks benoemd door de Graaf en bezat eveneens bevoegdheden van bestuurlijke en rechtelijke aard. Hij controleerde bovendien de Magistraat, door een verslag van de bestuurlijke en rechterlijke aangelegenheden mee te delen aan de Graaf. Hij kon een Onderbaljuw aanstellen in Lembeke of in Kaprijke, parochies behorende tot Eeklo. Bij plechtigheden droeg hij het Habijt.
Bij een proces kon de beklaagde in beroep gaan bij de Raad van Vlaanderen, in 1386 gesticht door Philips de Stoute en in 1407 overgebracht van naar het Gravensteen in Gent.
Latere Lippens waren raadsheren bij deze Raad. Indien een Eeklonaar bij de Raad van Vlaanderen een proces in beroep won, moest hij een bijdrage betalen aan de stad.
Naast landbouw, brouwerijen en molens , was de rijkdom van Eeklo te danken aan de textielnijverheid eerst van wollen- en later van linnenlakens. Wol werd ingevoerd uit Engeland, waardoor de onderlinge betrekkingen tussen Frankrijk, het Graafschap Vlaanderen en Engeland van vitale aard waren.
Een andere politieke twistappel, meestal opgeëist door Gent, was het tolrecht op de vaarten (de Lieve en de Slependamme) die Eeklo verbond met de Zwinhavens.
De vele oorlogen met vernieling van de landbouw en textielindustrie, de natuurlijke calamiteiten zoals overstromingen en epidemieën zoals de pestwaren recurrente rampen, oorzaak van hongersnood. Uitgehongerde landlopers werden gevreesde bandieten en wolven decimeerden het resterende vee.
In 1271 herbevestigt de nieuwe Graaf, Gwijde van Dampierre de Keure. Onder zijn bewind werd de eerst gekende Lippens geboren: Clais Lyppiin , °ca. 1250.
Onder het bewind van Dampierre ontstonden sociale spanningen. De Koning van Frankrijk eiste als leenheer meer belastingen te laten betalen door de ambachten.
De poorters, Leliaerts genoemd, bleven daarvan gespaard.
Met de Brugse Metten (feb.1302) kwam het tot een zware botsing.
Daarop stuurde Philips de Schone een zwaar gewapende cavalerie naar Kortrijk.
Dampierre en het Vlaamse leger versloegen de Fransen bij de Guldensporenslag bij Kortrijk (juni 1302).

De milities uit Het Vrije, waaronder de Eeklose Rooirokken, waarvan sommigen mogelijk in dienst van de Lippins, stonden onder Brugs bevel.
De Franse koning verloor het zo begeerde leenmanschap van het Graafschap. Maar tijdens het bewind van de anti-Fransgezinde Graven Dampierre (1278 tot 1305) en zoon Robrecht van Béthune (1305-1322), bleef Vlaanderen in staat van oorlog tegen Frankrijk.
In 1305 was Boudin Lippin, fs Clayes, schepen van Eeklo, getuige van al die troebelen.
In 1322 werd de Fransgezinde Lodewijk II van Nevers (1309-1346) Graaf van Vlaanderen.
De grote steden zoals Brugge ontnamen aan de Vrijlaten de toelating wol te weven, de belangrijkste bron van hun welvaart.
De overstroming van 1318 was een bijkomende ramp. Na de bloedige opstand van de Vrijlaten onder leiding van de 'Bruggeling' Klaas Zannekin (° Lampernisse U 1328) tegen deze beslissing, trok de graaf die beslissing terug, tot grote blijdschap van de Magistraat, waarvan de Lippins deel uitmaakten.
Immers, in 1325 werd Boudin Boidinzone Lippins, waarschijnlijk dezelfde persoon als de schepen van 1309, opnieuw schepen van Eeklo, opgevolgd op 1 februari 1327 door Jan filius Boidins Lippins, hoogst waarschijnlijk zijn broer.
Enkele jaren later begon de Honderdjarige oorlog (1337-1453). De Fransgezinde Graaf van Nevers was bijgevolg tegen De Engelse Koning, waarop deze laatste een embargo verkondigde van wol bestemd voor Vlaanderen. Eeklo werd een armoedige stad en in 1350 heerste er een heuse hongersnood.
Uit protest namen de Vlamingen onder leiding van Jacob van Artevelde een Engelsgezinde houding aan en zijn gezag werd door gans Vlaanderen erkend.
Voor de dood van Lodewijk van Nevers in de Slag bij Crecy (1346), een grote overwinning voor de Engelsen, versloeg een Engels-Vlaamse vloot bij de Slag bij Sluis (1340) de Franse vloot.
Nadat Engeland met Vlaanderen hun bondgenootschap had afgesloten wilden ze aan land gaan te Sluis.
De Fransen wilden dit voorkomen en stuurden hun hele vloot naar Sluis. De zeeslag bij Sluis vond plaats op 24 juni 1340. Door een bepaalde opstelling van de Fransen werd het een man tegen man gevecht en wanneer er brand ontstond op de schepen was de slag verloren voor de Fransen. Engeland heerst nu over de kust van Vlaanderen en het Kanaal.

Graaf Lodewijk van Male, zoon Nevers en Engels gezind, volgde zijn vader op als Graaf van Vlaanderen (1346-1384). Helaas, in 1349 brak in gans Europa De Zwarte Dood uit. Ongeveer één derde van de bevolking bezweek aan de pest. Lodewijk van Male verpletterde meerdere Gentse opstanden, waaronder Eeklo zwaar te lijden had.
In 1369 deed de toekomstige vorst, Philips de Stoute, Hertog van Bourgondië en Fransgezind, zijn Blijde Intrede in Gent gevolgd door een huwelijksviering met de dochter van Lodewijk van Male in de St-Baafskerk en werd daarna gevierd in Brugge. Onderweg passeerde het vorstelijk paar Eeklo.
In 1361 stelde de graaf Lodewijk van Male Boudin Luppins, een mogelijks nazaat van Jan of Boudin, tot Schepen aan van Eeklo om de grafelijke rechten te innen.
De Graaf bezocht regelmatig Eeklo bij zijn verplaatsing tussen Gent en Brugge, verwelkomd door de schepenen en de Keurbroeders.
Onder de volgende Gentse oorlog onder leiding van Philips van Artevelde in 1382 bleef Brugge en het Vrije trouw aan de Graaf. Voor tolrechten op de Lieve, een kanaal tussen Gent en Brugge, opgeëist door Gent, ontstond een burgeroorlog van zeven jaar en Eeklo werd meermaals vernietigd door de Gentse Witte Kaproenen, die Eeklo wilden annexeren los van het Vrije.
Philips van Artevelde versloeg de Bruggelingen in 1382, maar later in het jaar, bij de slag van West-Rozebeke, versloeg Philips de Stoute de Gentenaars en sneuvelde Ph. Van Artevelde.
Vlaanderen onderwierp zich nu volledig aan de Franse Koning en zag af van de steun vanuit Engeland. De Gentenaars hadden Eeklo vernield. Een benarde economie, epidemieën, armoede, roversbenden en wolven, maakten een bestuurloos Eeklo onveilig tot ca. 1450.
Het Bourgondisch tijdperk (1384-15O6).
De eerste gedocumenteerde voorvaderen.
Philips de Stoute, (°1342 †1404), Fransgezind, erfde in 1384 door zijn huwelijk met Margaretha van Male, dochter van Lodewijk van Male het Graafschap Vlaanderen, Artesie, Franche-Comté en Henegouwen.
In de periode 1379-1437 heerste er opnieuw een constante vete tussen Gent en Brugge met herhaalde verwoestingen van Eeklo.
Zijn zoon, de toekomstige Hertog Jan ondernam met ondermeer Vlaamse troepen en Eeklose Rooirokken een mislukte kruistocht tegen de Turken maar gedroeg zich heldhaftig, zonder Vrees.


Zijn bewind begon met een grote overstroming, de Elisabethvloed in 1404.
Andere hadden plaats in 1427 en 1424, alle voelbaar tot in Eeklo.
De oude dijken, van Frans-Vlaanderen tot Moerbeke werden hersteld en werden allen de Graaf-Jansdijk genoemd.
Midden de Honderdjarige oorlog flakkerde de hevige strijd op tussen de Engelsen en de Bourguignons tegen de Fransen en de Armagnacs.
De Slag van Azincourt (1415) betekende een groot verlies voor de Fransen en de Armagnacs. Een reeks familiemoorden domineerde de politiek.
Jan zonder Vrees liet de troonpretendent vermoorden waarop hijzelf vermoord werd in 1419. Zijn Dietstalige (Oud-Nederlands) zoon, Philips de Goede, verbleef bijna onophoudelijk in het Prinsenhof in Gent.
De Brugse milities, terugkerend na een strijd tegen Frankrijk, in 1411 en 1414, eisten meerdere privilegiën op, o.a. dat de Raadsheren van de Raad van Vlaanderen en de militaire kapiteins Dietstalig zouden zijn. Ondanks onrust en hongersnood bezochten Jan zonder Vrees en zijn echtgenote Eeklo op 10 februari 1406 en in 1414 en herbevestigde de Hertog de Keure.
In 1419 kwam de Burgemeester van Hamburg op bezoek ter bevestiging van de export van laken naar de Hanzestad. Het is rond die tijd, ca. 1410, dat de eerst gedocumenteerde voorvader Lippins, Jan I Luppins het licht zag.
Philips de Goede, (°1396 + 1467) was hertog van Bourgondië en Franche-Comté, États de pardeça, of landen van herwaerts en landsheer van Vlaanderen, Brabant, Namen , Limburg, Holland en Zeeland, Etats de par-dela of landen van derwaerts. Hij legde de basis van de natievorming in de Nederlanden.
Omdat de Koning zijn vader had vermoord, moest hij voortaan geen leenhulde brengen aan de Franse kroon en werd hij Prins van zijn vorstendom.
In 1439 tekenden de Hertog en de Engelsen een handelsverdrag over het vrij verkeer van goederen tussen hun landen.
Door een huwelijkspolitiek waren de betrekkingen met de Duitse staten goed.
Die gunstige internationale politiek werd de basis voor de welvaart in zijn rijk.
De productie van lakens van grote kwaliteit, geweven met Engelse wol, kende een grote bloei rond 1422. Eeklo exporteerde wollen lakens naar Duitsland en verder naar Centraal- en Oost- Europa. Daarna verminderde de export geleidelijk, maar met een positieve piek in 1465 na de nieuwe Gentse oorlogen.
Gent, weer eens in opstand, werd verslagen bij de Slag van Moerbeke (1452) en van Gavere (1453), waardoor de Fiere Stad vele privilegiën verloor.
Eeklo, eerder Gentsgezind, had veel te lijden van plundertochten van de Picardiers onder leiding van Jacques de Lalaing, gunsteling van de Hertog.
Menig Eeklonaar nam de vlucht vooral naar Damme. Op het einde van het jaar kwam de Burgemeester terug en eiste de terugkeer van alle keurbroeders.
Zij die niet terugkwamen moesten een recht van Issuwe betalen, zijnde een belasting op onroerend goed wanneer een Keurbroeder de Stad verliet.

Onder de achterblijvers zoals de familie Luppins, waaronder Jan I Luppins (1), verkozen in Damme te blijven. Volgens een notule in de Stadsrekening van Eeklo van 1451-52, betaalde hij een belasting op zijn onroerende bezittingen van ongeveer 10 % als yssuwe voor vervremde. Gezien de som maar drie Parijse ponden waren, was hij blijkbaar geen vermogend man wat onroerend goed betreft.
Er heerste uiteraard een grote inflatie door de vele verwoestingen van boerderijen en landbouwgrond tijdens de vorige decennia.
In 1457 bezocht de Hertog Eeklo en hij herstelde de Magistraat. In 1464 werden de Staten-Generaal voor het eerst samengeroepen in Brugge. Geleidelijk aan zouden alle gewesten van 'Der' deelnemen aan deze instelling, de politieke tegenspeler van de centralistische vorst.
Met grootse feestelijkheden herbevestigde Philips de Goede de Keure van Eeklo in 1465.
Het jaar daarop overleed de Hertog. In 1473 werden zijn overblijfselen van Brugge naar Dijon overgebracht. De lijkstoet, vergezeld van zoon Karel de Stoute, hield halt in Eeklo. Zo maakte de toekomstige Hertog Karel kennis met de Stad en met de keurbroeders. Vanaf die tijd steeg de welvaart van Eeklo ten gevolge van een bloeiende textielnijverheid, minder belast dan in de grote steden.
De uitgeweken Keurbroeders keerden terug naar Eeklo. In enkele aantekeningen van de Eeklose stadsrekening van 1463-64 fungeerde Jan I Luppins (1) als bemiddelaar in de
verkoop van onroerend goed.
Hertog Karel (°1433 + 1477), ook Dietstalig, was een begaafd man, maar nam grote risico's. Dat gedrag bezorgde hem zijn bijnaam "le Téméraire".
In 1469 bezochten de Hertog en zijn gemalin Eeklo. Het onthaal was feestelijk en vele presentwynen werden geschonken aan hun gevolg.

Karel droomde ervan de landen van her en der te verenigen als een natie, los van Frankrijk.
Voor deze militaire ondernemingen moesten de steden bijzondere belastingen betalen en manschappen leveren voor het leger.
Zowel Gent als Brugge oefende druk uit op Eeklo om die lasten te dragen.
In Gent legde Karel de eed af als Graaf van Vlaanderen (1467). In 1477 huwde hij zijn dochter Margaretha uit aan Maximiliaan van Oostenrijk, een Habsburger, en riep hij de Staten-Generaal samen in Gent in 1476. Na de Nederlaag tegen de Zwitsers bij Murten en Nancy, verdronk hij tijdens het vluchten in januari 1477.
Rond die periode was Jan Luppins I (1), al een tijd terug uit Damme.
Hij had minstens twee zonen, Jacob I Lippins (2), niet meer Luppins geschreven,
2de gedocumenteerde voorouder, en Loy Lippins. Eloy stierf ca. 1494 want zijn neef Jacob II Lippins werd tot voogd benoemd van zijn kinderen, ondermeer van Jan, zoon van Loy.
Jacob I Lippins, waarschijnlijk geboren ca. 1430, was makelaar.
In 1481 was hij deken van de Handbooggilde. Hij had een zoon Jan II Lippins (3), de 3de gedocumenteerde voorouder, geboren ca. 1455, en drie dochters, Clare, Filomena (Meentje) en Anna Lippins, alle drie uitgeweken.
De Lippins van de Prochie Lembeke, een zijtak van de Eeklose familie droegen meestal de voornaam Jan en soms Jacob, bron van verwarring.
Zij leverden vele schepenen, altijd de laatste drie, aan de Schepenbank van Eeklo : 1463, 1464, 1473,1475,1475,1480, 1483 en 1486.
Een maand na de dood van Karel de Stoute erkende de Staten-Generaal van de Nederlandse gewesten Maria als Gravin van Vlaanderen (°1457 + 1482) maar ze was gedwongen het Groot Privilegië te tekenen waardoor de oude privilegiën van Gent en Brugge werden hersteld en de spons geveegd over al de schulden en belastingen. De gezagsdragers regeerden voortaan in de taal van de streek: in Vlaanderen, Diets. In de loop van de 15de en 16de eeuw werd de woltextiel vervangen door lijnwaad.
De Koning van Frankrijk, altijd overtuigd dat het Graafschap Vlaanderen hem toebehoorde, nam opnieuw revanche. Hij veroverde het hertogdom Bourgogne, Picardië en Artesie met uitzondering van het Franche-Comté.
In 1477 huwde Maria van Bourgogne in Gent de Habsburgse kroonprins, Maximiliaan van Oostenrijk, een stad groter dan Wenen.
In 1478, het jaar van de geboorte van zoon Philips de Schone, bezocht de hertogin Eeklo en nogmaals in 1478, 1479 en 1480, jaar van de geboorte van Margaretha van Oostenrijk .
Ieder bezoek ging gepaard met grote feestelijkheden. Opnieuw was er onenigheid betreffende de militaire belastingen die Eeklo moest betalen.
De Burgemeester en enkele schepenen, waaronder Jan Lippins van Lembeke, een verre verwante van de Lippins van Eeklo, gingen naar Brugge om die lasten te bespreken, maar werden de gevangenis ingestuurd (1477). Uiteindelijk kwam de zaak van de militaire belastingen voor de Raad van Vlaanderen (1480): de opgesloten schepen werd vrij gelaten en de taks kwam toe aan het Vrije van Brugge. Daarna, in 1478, hetzelfde scenario in Gent.
De dure oorlog tegen Frankrijk ging dus door. In 1477 werd westelijk Vlaanderen aangevallen door de Franse Koning, maar in 1479 versloeg Maximiliaan de Franse legers. Het echtpaar werd gevierd in Brugge en Gent en eveneens bij een doortocht, in Eeklo. Maar door die vele militaire acties en dito belastingen in gans de Nederlanden en een strenge winter van 1480, heerste er in 1482 een grote armoede, jaar van het overlijden van Maria van Bourgondië te Wijnendale.
De Staten-Generaal stelden Maximiliaan tot Regent en zoon Philips de Schone tot Erfprins aan.
Bij een bezoek aan Eeklo werd de Regent in gezelschap van 17.000 man met vreugdevuren ontvangen.
In 1486 werd Maximiliaan Roomse Koning van Duitsland, maar bleef Regent der Nederlanden. Na een mislukte strijd tegen de Franse Koningen, ontstond opnieuw een opstand in Gent. Ook Brugge keerde zich tegen hem omwille van de hoge militiebelastingen.

In 1488 sloten de Bruggelingen Koning Maximiliaan op in de Cranenburg, gelegen op de markt, gedurende drie maanden. De Magistraat van Eeklo werd afgezet op vermoeden van Habsburgs gezindheid. De stad werd tijdens de opmars van het Duitse Leger geplunderd.
De Eeklonaar Jan II Lippins had erg te lijden van de vernielingen. In Brugge kwam de rust terug nadat die stad Maximiliaan als Regent had erkend.
In een notule van 7 januari 1490 van de Brugse Poortersboeken werd hij buitenpoorter om in Brugge een Neringhe te starten : Jan fs Jacobs gheborene van eeckelo ghecocht zyns poorterscip, enz.
Omdat hij Eeklo had verlaten, was hij aan Eeklo een belasting van Issuwe voor vervremde verschuldigd.
Maximiliaan, net als Karel de Stoute, was altijd paraat om oorlog te voeren tegen de onwillige Vlaamse steden. In 1492 viel het bolwerk Sluis en door de Vrede van Cadsant (1492) was de centralistische Regent volledig de baas over het Graafschap Vlaanderen, waardoor die tal van privilegiën verloor. In hetzelfde jaar brak de Pest uit in Vlaanderen en rondtrekkende legerbenden vernielden de oogsten. Wolven daagden weer op.
In 1493 werd Maximiliaan, reeds Koning van Duitsland, Keizer Van het Habsburgse Oostenrijk.
Jan II Lippins was afwisselend in Brugge en in Eeklo. In 1479 was hij deken van de handbooggilde van Eeklo, opgevolgd door zijn vader Jacob I Lippins, in 1481.
Als geslaagde Brugse zakenman was hij welstellend keurbroeder want zijn zoon moest aanzienlijke erfrentes betalen.
Zoon Jacob II Lippins (4), de vierde voorouder, (° ca 1474 †1534) kreeg een gepaste opvoeding. Hij moest jurist worden. In de meeste archiefstukken werd Jacob II vermeld met de aanspreektitel Mer, afkorting van Meester , titel van een jurist. Na school gevolgd te hebben in een Latijnse school, waarschijnlijk niet in Eeklo, maar in Brugge, vermoedelijk in de school van St-Donaas, ging hij ca. 1491 rechten studeren aan de universiteit van Leuven, de enige universiteit van de Bourgondische gewesten.
Na een inschrijving in het Officieel Register, waarbij hij een matricule-nummer werd toegewezen, volgde hij college in het Collegium des bachalauréats, gehuisvest in het Collège Saint Yves, voorbehouden aan studenten in de rechten.
Zoals de meeste studenten uit het Vrije was hij gehuisvest als escolier onder de hoede van een suppôt in de pedagogie De Lelie, Lilium.
Het collegegeld hing af van de stand van de vader. Men verkreeg de licentie in de rechten na drie jaar. Terug uit Leuven huwde de jonge jurist in Eeklo Katheline Stommelins, dochter van Keurbroeder Jehan Stommelins, zoon van Joos. Zijn schoonvader verliet Eeklo in 1500.
Hun genealogie gaat terug tot eind 14de eeuw en de familie is waarschijnlijk afkomstig van Sconedycke (Schoondijke).
Zij hadden drie kinderen : Jan Lippins sr, gehuwd met Pieryne Tys, Schepen van Eeklo, Lysbette (†1573), gehuwd met Jacob d'Herchere, Schepen van Eeklo, en Jacob III Lippins, geboren ca 1500, toekomstige Baljuw en in 1522 gehuwd met Clara de Baets, dochter van Burgemeester de Baets.
De opgang van Jacob II Lippins.
Maximiliaan benoemde zijn 16-jarige en frivole zoon Philips (1478-1506), tot regent van de Nederlanden en Franche-Comté. Door zijn huwelijk met Johanna de Waanzinnige in 1495 werd hij vorst van een immens Rijk. Hij was minder oorlogszuchtig dan zijn vader en sloot vrede met de Franse koning die hij erkende als leenheer van het Graafschap Vlaanderen (1498). Hij sloot eveneens vrede met Engeland, geapprecieerd door de Vlamingen. Tijdens zijn bewind was de textielnijverheid weer in bloei. De textielneringen waren overgeschakeld van de wol naar linnennijverheid. Het bestuur van het voldersgilde (bewerkers van de lakens) was in handen van eenmaander (voorzitter) en drie gezworenen. De familie Kervyn, voorvaderen van de adellijke familie Kervyn, oefende dikwijls een bestuursfunctie uit.
Na zijn studies en huwelijk, begon Meester Jacob II Lippins een lange politieke carrière in Eeklo.
Door de commissarissen van de Regent bij een Racorde werd hij tot 6de schepen in 1494, tot 4de in 1497 , tot 5de in 1501, tot 3de in 1507 benoemd.
In 1494 werd hij als voogd aangesteld van Jan jr Lippins, zoon van zijn Eloy, broer van zijn grootvader Jacob I Lippins.
Jacob II was een choleriek persoon, want in 1505, - hij was toen al schepen geweest -, stichtte hij brand in de moere ten zuiden van de stad. De stad was tussengekomen omme 't blusschen van de viere. Een proces volgde, eerst verloren in Eeklo, en daarna in beroep gewonnen voor de Raad van Vlaanderen. Wanneer een Eeklonaar een zaak in beroep gewonnen had, was de winnende partij een som verschuldigd aan de stad, hetgeen Jacob II ook deed. Als jurist oefende hij zeer waarschijnlijk zijn beroep uit in Gent tussen twee mandaten als schepen in Eeklo. Daarvoor moest hij zich inschrijven als buitenpoorter van die stad.
Philips de Schone en Johanna bezochten Eeklo op 21 maart 1497 er opnieuw in 1498 met herbevestiging van de Keure. Eind februari 1500 zal Johanna bevallen. Dit familiaal gebeuren was een evenement van Europees formaat. Was de spruit een zoon, dan was hij vorst van een immens imperium net als Karel de Grote of Alexander de Grote.
Was het een dochter dan kon een devolutieoorlog ontstaan in gans Europa.
Twee dagen voor de geboorte van Karel V, op 22 februari 1500 vereerde de hoogzwangere Johanna Eeklo met een bezoek. Deze gebeurtenis ging gepaard met grootse feestelijkheden. Zij werd ontvangen door het kruim van de Keurbroeders, bestaande uit de families de Baets, Sanders, d'Hane, d'Herckere, Kervyn en uiteraard door Meester Jacob II Lippins. Deze keurbroeders waren bijna allen verwanten door huwelijken.
Op 24 Februari, enkele dagen later, 1500 schonk Johanna het leven aan Karel, de toekomstige Keizer, in het Prinsenhof te Gent, een enclave binnen het feodale Europa, waardoor Karel geen feodale verplichtingen had tegenover de Koning van Frankrijk of de Keursvorsten van Duitsland.
De hypotheses dat Karel V in Eeklo zou geboren zijn weerlegd. Enkele maanden later was Johanna met haar doorluchtige baby op bezoek in Eeklo, uiteraard met gepaste viering.
In 1502 ging het koninklijk paar naar Castilië, waar Philips niet zeer gelukkig was.
In 1506 was Philips terug in Brugge maar vertrok meteen naar Spanje en stierf nog hetzelfde jaar in september.
De dochter van Maximiliaan was een beminde Regentes in de Nederlanden. Er heerste welvaart.
In het jaar 1507 bezocht ze de steden van Vlaanderen en waarschijnlijk Eeklo bij een reis tussen Gent en Brugge.
De economische rol van Brugge was definitief gedoofd door de totale verzanding van het Zwin in 1505.
Het Zwin werd een schorre met veel wolven, die het gebied rond Eeklo teisterden in 1507 en 1511.
Margaretha zorgde voor de nodige steun tot uitroeiing van de wolven.
Eeklo was immers bekend voor zijn prinselijke jachtdomeinen en hondenkoten.

In 1515 werd Karel door de Staten-Generaal meerderjarig verklaard en tot landvoogd van de landen van Der benoemd. In zijn loopbaan had de toekomstige Keizer Karel te kampen met twee problemen. De eeuwige en geld rovende oorlog in Frankrijk en de strijd tegen de heterodoxen, enerzijds tegen de Islam (Turken) en anderzijds tegen de zogenaamde ketters. Door het aanvaarden van de titel van Roomse Koning van Duitsland in 1519, was hij de paus verplicht de ketters te vervolgen.
Deze verplichting zou hem en zijn zoon Philips II zuur opbreken.
In 1509 en 1511 was Jacob II Lippins 2de Schepen, in 1516 en in 1518 Voorschepen of eerste Schepen. In 1518 was ook zijn schoonzoon Jacob d'Herchere, 6de Schepen.
Op het schepenhuis had hij een goede relatie met Daneel de Baets jr, Schepen in 1500, 1500, 1503, 1505,1507, 1515, 1516, 1518 en 1520 en Baljuw in 1522 (†1540).
Hij huwde Maria, dochter van Vincent Sanders, Schepen en Baljuw. Een broer de Baets was priester. Zijn drie kinderen waren Franchoys, later Baljuw, gehuwd met de dochter van schepen Jacob d'Hane, Clara met Jacob III Lippins, en een andere dochter, waarvan de naam niet bekend is, met schepen Pieter Kervyn.
In 1513 en 1515 gunde de toekomstige Keizer Karel, in gezelschap van de Regentes, een bezoek aan Eeklo. De Keurbroeders als Jacob Lippins II en Burgemeester Daneel de Baets, de volledige schepenbank en de Baljuw knielden nederig voor de machtige knaap en gaven het sein om vreugdevuren in de stad aan te steken. Karel verleende daarop gunsten aan de Stad. Na het overlijden van Maximiliaan in 1519 werd de Roomse Koning in Eeklo gevierd met een processie generale, gevolgd door feestelijkheden in het schepenhuis, waaraan Meester Jacob Lippins II als oud-Voorschepen (1518) deelnam.
De eeuwigdurende oorlogen tegen Frankrijk eindigden met een overwinning tegen Frankrijk bij de slag van Pavia in 1525 : een grote opluchting voor Vlaanderen die opnieuw soeverein werd.
Karel V verloor echter Bourgondië. De Inquisitie van 1520, gevolgd door de apostolische staatsinquisitie, een gezamenlijk rechtssysteem van de pauselijke en de keizerlijke inquisitie (1522-24) tegen de heterodoxen (ketters) was niet populair.
De eerste heterodoxen waren de Lutheranen in het intellectuele milieu van Antwerpen. Later kwamen de Anabaptisten en na 1550 de Calvinisten.
Door de boekdrukken was Luther overal bekend. De katholieke bevolking had sympathie voor de ketters, niet zozeer uit overtuiging maar wel als uiting tegen de welstand van de clerus die geen belasting moest betalen, tegen hun onzedelijk gedrag en tegen hun bemoeienissen, vooral in gerechtelijke zaken van de lokale besturen.
In 1520 werden de eerste plakkaten met veroordeling van de ketters uitgedeeld in de parochies. Ook in Eeklo kwamen de messagiers van de Inquisitie plakkaten uithangen.
Als hij niet werkzaam was als schepen, -een schepen kon maar voor een periode van een jaar worden benoemd-, oefende hij zijn beroep als jurist uit in Gent, waar hij buitenpoorter was.
Als jurist, in 1510 was Meester Jacob II Lippins betrokken in een proces in Komen, waarbij de stad Eeklo de kosten betaalde. In 1511 pleitte hij de verdediging in een proces ten voordele van de voogd van Jehennette Dierkins, Ernaut Dierkins. De familie Dierkins behoorde tot de elite der keurbroeders met leden van de Magistraat in de 15de eeuw.
De kleindochter Anna, dochter van Jacob III Lippins, huwde ene Aernaut Dierkins, waarschijnlijk zoon van de voorgenoemde voogd.
Ca 1511-12 ging Jacob II naar Gent om verlenging te vragen van het octrooi op bier en wijn. Drie keurbroeders, waaronder Jacob, kregen 25 % van het octrooi en 75 % kwam toe aan de stad.
Het bedrag van het octrooi was aanzienlijk (750 L parisis of Parijse ponden).
De opbrengsten van dat octrooi waren een grote bron van inkomsten voor de Stad en dus ook voor de drie keurbroeders.
Het octrooi moest één à tweemaal per jaar worden vernieuwd. In een notule van de stadsrekening van 1523-24 en in 1533 werd dit octrooi opnieuw verlengd. Waarschijnlijk had hij meer dan 10 jaar grote inkomsten van dat octrooi.
Zoon Jacob III Lippins erfde deze gunst. Op Bamesse, feestdag van St-Bavo, gevierd op 1 oktober, moest hij en later zijn nakomelingen een aanzienlijk aantal erfelijke renten aan de stad betalen. Dit waren belastingen op geërfd onroerend goed. De belasting op andere onroerende goederen, vooral buiten Eeklo was toen moeilijk te controleren.
Zijn dochter Lysbette en kleindochter Franchyne, oudste dochter van Jacob III Lippen, betaalden erfelijke renten in Assenede. Lysbette zou bij het overlijden van haar vader, een erfenis krijgen in Assenede. Tot in de jaren 1570 werden goederen verkocht van zijn dochter Lysbette in aanliggende dorpen vooral in Assenede.
Ca. 1509-1510 kocht Jacob II een goed in het Land van Zuwekercke, in Zuienkerke, ten noorden van Meetkerke bij Brugge. Anderzijds verkocht hij onroerend goed in de Veldhoucstrate ten voordele van de kerk van Eeklo, bevestigd door een Charter van Karel V.
Meester Jacob II Lippins was één van de belangrijkste politieke burgers van Eeklo, zeer welstellend en grootgrondbezitter. Hij woonde aan de noordkant van de markt in een van de grote huizen links van het schepenhuis
Als lid van de Schepenbank maakte Jacob II voor de Stad verschillen de voyagies, waarvoor hij een vergoeding ontving. Naar Gent in 1511-12 om vermindering te vragen van de stadsbelastingen omdat de wegen in schamele staat waren. Reeds ca. 1511, was hij ook naar Gent geweest om de kosten van de grafelijke hondenkoten, toen op rekening van Eeklo, te verdelen met Kaprijke. Een verdeelsleutel werd opgelegd.
De Eeklose bossen waren een geliefd jachtdomein voor de vorsten en de hoge adel.
Ook in dat jaar naar Brugge voor bemiddeling ten voordele van een Keurbroeder.
Naar Sluis, ca. 1519, samen met Burgemeester de Baets, eveneens voor bemiddeling.
In 1518 als Voorschepen reisde hij opnieuw naar Gent om aan de commissarissen van de Regentes een aanpassing te vragen om de verdeelsleutel van de belastingen aan te passen ten voordele van Eeklo.
In januari van het jaar 1524 nam de ongeveer 50-jarige Meester Jacob II Lippins een zeer belangrijk besluit. Hij liet zijn zonen Jan sr en Jacob III naar het Schepenhuis van Eeklo komen om zijn erfenis te regelen, en eveneens, met beide zonen en dochter Clara, bij de Schepenbank van de Keure van Gent. Hij trof voor haar een andere regeling want bij haar overlijden in 1548 had ze wel 20 stuks onroerend goed. De vader deelde zijn kinderen mee dat hij in de loop van dat jaar op pelgrimstocht zou gaan naar het Heilig land in gezelschap van poorters en edellieden. Het tijdstip was niet erg goed gekozen, want de tocht ging over Italië waar Karel V in oorlog was met Frankrijk.
Op 24 februari 1525 versloeg Karel V de Franse koning te Pavia.
De Eeklose geestelijkheid liet een processie generale rondtrekken en een solempnele singhende messe doen loovende ende danckende de almoghende god vander victorye voor pavye.
De bedevaart naar Palestina verliep meestal over Genua, toen Spaansgezind, maar ten gevolge van het oorlogsgeweld ging de pelgrimstocht over Duitsland en Tirol, en daarna naar Venetië (tot 1526 onafhankelijk, daarna Fransgezind) om de tocht per boot verder te zetten naar het H. Land.
Hij vertrok na de slag bij Pavia en kwam in 1526 terug als Ridder van Jeruzalem.
In de akten werd deze gebeurtenis meermaals genotuleerd : "Jacob Lippens t'synen wedercomste van den helighe Lande als hy gaf en distribueerde binder Kercke van Eeclo diversch Reliquien ende helichdomme .
Meermaals werd hij door de Magistraat ontvangen, waarbij veel presentwynen werden geschonken, gevolgd door een banquet. In 1527 ging de Voorschepen op officieel bezoek in Kaprijke, parochie behorend tot de Keure aan Eeclo : "Item betaelt ende gesckonken Mer Jacob Lippins Ruddere van Jerusalem tzynder blijder comste als hy voyage ghedaen hadde ten heilige lande doe hy hier quarm vermeyden om recreatie, III cannen wyns". De Ridder van Jeruzalem was een gevierd man.
In 1527-1528 tot Voorschepen benoemd en in 1530 tot 1533 of 1534, Baljuw van Eeklo.
In 1530 kwam Karel V tot Keizer gekroond, Semper Augustus, van het Habsburgse rijk in Eeklo. Opnieuw grote feestelijkheden in Eeklo met een processie generale en ontvangst in het schepenhuis door de schepenbank, met Jacob II Lippins als Baljuw .
Als Voorschepen of Baljuw was hij zeer actief en maakte meerdere voyagien naar Gent en Brugge.
In 1511-12 was hij in Gent om te klagen over de schamele staat van de straten van Eeklo.
Na zijn terugkeer uit Palestina was hij opnieuw bezorgd over onderhoud van de straten met cauchies (kasseien).
Onder zijn impuls en onder leiding van zoon Jan Lippins sr, in 1524, 6de Schepen van "openbare werken", werden in de jaren 1524 en 1525 veel wegenwerken uitgevoerd.
De laatste jaren van zijn ambt ontving de Baljuw ten huuse, vermoedelijk wegens ziekte, de Hoogbaljuw van Aalst en de Pensionaris van de Raad van Vlaanderen. Onder zijn ambt werden de eerste ketters, Lutheranen, veroordeeld. Een Hollander, Adriaen van Tricht werd in 1530 aan de kaak gesteld, zijn haar afgeschoren en daarna verbannen ; H. van den Bogaerte werd in 1530 onthoofd en A. van Massene ca 1532 werd eerst op de pijnbank gelegd voor bekentenis en daarna levend verbrand. Plicht boven alles.
In zijn laatste levensjaren (1535-39) ontving hij nog een pacht voor het functioneren van een sluis op de Lieve, de Rabate genoemd, betaalde hij nog jaarlijkse erfelijke renten, vanaf 1540 betaald door zijn oudste zoon Jan. Hij inviteerde een aantal schepenen, waaronder Daneel de Baets en een urbanist van Gent, een calchiermaker (Kasseien) met een maaltijd, betaald door de Stad, omme te adviseren omme tmaken van eender Ryole en nogmaals in 1536.
In 1536 inde hij nog steeds de Octrooirechten op wijn en ontving met een maaltijd, op kosten van de stad , een aantal personen om het probleem van de cauchies (Kasseien) te bespreken. Hij vroeg de stad de rente over te nemen bestemd aan de H. Geesttafel, een instelling voor armenzorg. De gegoede families trokken zich daaruit terug omwille van sympathie voor de protestanten. De stad stuurde een delegatie naar Gent om de rente zo laag mogelijk te evalueren. Meester Jacob II Lippins stierf ca 1534. Hij werd opgevolgd door zoon Jacob III Lippins.
Van het einde van de 13de tot het einde van de 16de eeuw.
4. Meester Jacob II Lippins ca. 1470; Kaprijke 1539; x Katheline Stommelins, fia Jehan Jurist, Voorschepen, Schepen, Baljuw en Ridder van Jeruzalem.
1. Jan I Lippins (ca7494; 1560; x Pieryne Thys, †1531) ; schepen
1. Meester Pieter Lippins, Raadsheer Raad van Vlaanderen ; †1562
2. Meester Jan Lippins, chirurgijn, Baljuw, schepen en Burgemeester ; Predikant 'Johannes Lippius", ondertekenaar van het Convent van Wezel; †1579.
x.1. Lysbette van den Hende; 3 kinderen : Pieter Jan jr., Jacob.
x.2. Martyne Ymans, fia Clays Ymans en broer van Jan ; (3 kinderen)
x.3. Elysabeth Schauteette
3. Jacob (Jaak), protestant x Tannekin Soetaert, zoon Pieter
4. Vincent x Lysbette Claeys
5. Cornelis, protestant schepen
6. Ampleunie; 7. Lysbette x Joos Baesche (verbleef te Hulst); 8 Heyndrich
2. Lysbette xJacob d'Herchere, Schepen, U 1572 ; meerdere kinderen; schoonbroer van Burgemeester
Berthemomeus; schoonzus, Anthonyne x Claeys Ymans, vader van van Martyne, echtgenote van Jan Lippins.
3. Jacob III ;
5. Jacob III Lippins, Baljuw, schepen, Voorschepen en Onder-Baljuw ("ca 1495; †ca. 1558 )
x. 1. Clara De Baets (' 1500; t 1543), zuster van katholiek Baljuw Franchoys de Baets
1. Franchyne x Pieter van Speybrouck
2. Catheline (U 1571) x Willem Mannins (†1570), calvinistisch schepen
3. Danneel (weduwnaar in, 1572),
4. Maria x Baldwin Craeye, dochter Maykin,
5. Anna (Tannekin) xAernould Dierkini (+ voor 1572), fs Ernaud
6. Jacob IV
7. Jan x Gheerardyne van den Hende, dochter van Pieter
x.2. Cornelia Hellin (1544), zuster van Nicolas Hellin (Raad van Vlaanderen) ; † na 1562
8. Philips en 9. Jan x Tryskin Dierkins
6. Jacob IV Lippins ('ca 1530; Assenede U 1564), "Gezworene van de Wagemakers" in Gent
x Joozyne de Meester (Smeester) 1545; † Axel 1565
1. Jan,
2. Adriaen, vroegtijdig gestorven
3. Pieter,
4. Catheline en 5. Maria (Mayken), beiden vroegtijdig gestorven
6. Anna,
7. Pieter Lippens ('ca 1560 ;+ Assenede 1598); x Elisabeth Ghysele (x hertrouwt met Laurent Ghysele)
1. Christoffel; 2. Jacob (' ca 1589); 3. Joannes; 4. Anna († ca. 1.622) x Adriaen Meere
Keizer Karel. (1530-1555). Baljuw Jacob Lippins III (4).
De eerste helft van de 16de eeuw ging het economisch goed in Vlaanderen. Het zwaartepunt lag niet meer in Brugge maar in Antwerpen. In Eeklo bloeide de economie en was de familie Lippens de machtigste van de stad. Het zou verkeren na 1550. Meester Jacob II was Baljuw tot 1534, maar hij ontving ten huuse in Kaprijke, waar hij een hofstede bezat.
Er heerste toen een opflakkering van een dodelijke epidemie, De Swetende ziekte of Sudor Anglicus, een hyper acute infectieziekte, heviger dan in de jaren 1522-1524.
In Kaprijke ontving hij de Hoogbaljuw van Aalst en de Pensionaris van de Raad van Vlaanderen.
Hij ontving als Baljuw in 1532 de Regentes, Maria van Hongarije, zuster van Keizer Karel bij haar doortocht door Eeklo, in gezelschap van Antoine de Croye, opperjager van het Graafschap Vlaanderen.
De regentes, een fervente jageres kwam frequent jagen in de bossen van haar geliefde Eeklo. Jacob Lippins II leefde op hoge voet.
Hij had inkomsten van vastgoed; van de stad ontving hij een vergoeding voor de pacht van het innen van een Thol voor het functioneren van een sluis op de Lieve, de Rabate genoemd en hetzelfde voor de Rabate van het Leyken, een kanaal binnen Eeklo.
Ook nog de zeer lucratieve inkomsten van de pacht op de verkoop van wijn, de Wynassise.
De stad gaf de keurbroeders de pacht vele diensten ; een deel van de opbrengsten kwam ten goede van de keurbroeder. De meest begeerden waren de pacht op de verkoop van wijn (wynassisen), bier, graan, het uitbaten van de molen, de tol op de sluizen (rabate) , enz.

In 1534 bedroeg de opbrengst van de Wynassise, jaarlijks 256 Lp (Parijse ponden), thans ong. 5000 €. Jaarlijkse Erfelijke renten betaalde hij en zijn opvolgers aan de stad op Bamesse, feestdag van St-Baafs op 1 oktober voor vastgoed in vroegere tijden ter beschikking gesteld aan de keurbroeders.
In 1534 deed de geëerde Baljuw zijn laatste voyagie naar Gent samen met de schepenen Pieter Kervyn en Danneel de Baets, zijn toekomstige schoonzoon in verband met het aanleggen van een rioolnetwerk en het leggen van kassei en (cauchies) in Eeklo.
Toen de beroemde Albrecht Dürer in de jaren 1520-22 de Nederlanden bezocht, bewonderde hij ondermeer Eeklo voor zijn nette straten, belegd met stenen. Misschien hadden de schilder en de Baljuw elkaar gegroet.
Meester Jacob II Lippins stierf ca 1539, Mer Jacob Lippins kerckelycke doot, in zijn hofstede in Kaprijke zoals vermeld in de Staten van Goed opgesteld na het overlijden van zijn schoondochter Clara de Baets.
In hetzelfde jaar werd een dag van rouw gehouden voor het overlijden van de KeyzerinneIsabella van Portugal (1503-1539), echtgenote van Keizer Karel.
Jacob II Lippins liet drie kinderen na : Jan, genaamd "de Oude", Jacob III Lippins en Lysbette. Jan Lippins de oude stierf omstreeks 1560 maar betaalde postuum, door onwetendheid van de griffier, nog een kleine rekening voor jaarlijkse erfelijke renten van enkele schilling van de stad tot na 1572.
Jan sr. had met Pieryne Thys meerdere kinderen, allen Calvinist in de troebele jaren.
Meester Pieter Lippins, raadsheer bij de Raad van Vlaanderen en raadsman van Eeklo, waarvoor de stad hem dankbaar beloonde: hij moest bij zijn vertrek geen “recht van Issuwe”, een belasting bijvertrek uit Eeklo, betalen ; stierf in 1567.
Jacob Jansone (Jaak) woonde op de Markt bij zijn vader en bezat meerdere eigendommen in Eeklo.
Johannes (Jan, Jehan) Lippins, Chirurgijn en de toekomstige Predikant of dominee.
Ampleunie, die Eeklo verliet in 1559.
Heyndrick en tenslotte Cornelis, calvinistische schepen in 1581.
Chirurgijn Jan Lippins de jonge, was een gesworene chirurgijn en had de eed afgelegd bij een college van erkende chirurgijnen en een medicus en mocht bijgevolg de titel van "Meester" dragen. Hij woonde op het Spriet nabij de Vismarkt . Eerst gehuwd met Lysbette van den Hende, dochter van de kerkontvanger Pieter. Een familielid en naamgenootfamilielid was Pieter van den Hende, suffragaan of wijbisschop van Luik, een priester gewijd als bisschop zonder diocees.
Een tweede maal gehuwd met Martyne Ymans en een derde maal met Elysabeth Schautteete. De tweede zoon van Jacob II, Jacob III Lippins III werd als zijn vader Baljuw van Eeklo, stapte tweemaal in het huwelijksbootje en had negen kinderen.
Hij was eerst gehuwd met Clara de Baets, dochter uit een tweede huwelijk van Burgemeester Daneel. Haar halfbroer Franchoys de Baets was later Baljuw en streng Katholiek. Clara, geboren ca 1500, stierf ca. 1543.
De Staten van Goed van haar zes weeskinderen werden pas opgesteld in 1547, na het tweede huwelijk van Jacob III in 1544. Gezien Clara enkel een meerderjarig kind had (meer dan 25 j.) huwde ze Jacob III in ca. 1518.
De bruiloft van de zoon van de roemrijke Baljuw en de dochter van de Burgemeester was een groot mondain evenement in Eeklo. Jacob III zag het licht ongeveer rond 1495.
Met Clara had hij zeven kinderen:
Franchyne, het enig meerderjarig kind (25 jaar) bij het overlijden van Clara en gehuwd met Pieter van Speybrouck.
Catheline (U 1571) huwde Willem Mannins. Zij hadden drie kinderen waarvan Willem schepen tijdens het calvinistisch bewind.
Danneel, weduwnaar voor 1572.
Maria, gehuwd met Baldwyn Craeye (dochter Maykin), die diensten bewees aan de stad.
Anna, gehuwd met Arnould Dierkins, (U 1572), die lid was van "de Tafels van de H.Geest", een burgerlijk georganiseerde armenzorg met een behoorlijk salaris voor de leden, gekant tegen de toenemende bemoeienis van de clerus. Een familielid Anna Dierkins vluchtte als protestant naar het Noorden.
Jacob IV Lippins
Jan (Johannes) filius Jacobs.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw Clara, stapte Jacob III Lippins in 1544 in een tweede huwelijksbootje met Cornelia Hellin, dochter van Nicolaes, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen.
Zijn tweede bruiloft was eveneens een evenement en werd met 12 kanne wyns op het schepenhuis gevierd. Zij kregen nog twee kinderen Philips en Jan, later gehuwd met Tryskin Dierkins.
Jacob III Lippins en zijn kinderen kochten en verkochten heel wat vastgoed.
Het derde kind van Meester Jacob II was Lysbette Lippins, gehuwd met Jacob d'Herchere (+1572). Vader Jan d'Herchere had drie kinderen. Jacob, gehuwd met Lysbette Lippins;
Burgemeester Berthelmeus, wiens zoon, Jacob d'Herkere, protestants schepen was in 1571 en overleden in 1572 en tenslotte Anthonyne d'Herchere, gehuwd met Baljuw Clayes Yman met als dochter Martyne Ymans, tweede echtgenote van Johannes Lippins.
In 1551 verlieten het echtpaar J. d'Herckere - L. Lippins met hun kinderen Eeklo. Een ander familielid, Frans d'Herckere, werd als calvinistisch verbannen verklaard.
Terug naar de geschiedenis van Eeklo. Jacob II Lippins werd als Baljuw opgevolgd door Claeys Ymans, gehuwd met Anthonyne d'Herckere, zijn kleindochter, in september 1534 en in 1536. Claeys Ymans was verwikkeld in een corruptieschandaal betreffende het Recht op Issuwe en moest ontslag nemen als Baljuw.
In september 1542 werd Jacob III Lippins, net als zijn vader, Bailliu dezer stede voor een periode van twee jaar. In enkele akten werd hij vermeld als Meester, een schrijffout van de griffier. Meteen was er ruzie met Clayes Ymans, onder baljuw. Deze moest een boete betalen waarop Jacob III voor 1/3 recht op had. Hij had dat jaar een druk programma met diverse voyagien.
Deze reizen, soms gedurende enkele dagen, waren een begeerde opdracht: ze werden goed gehonoreerd en kregen een goed onderdak en uitstekende maaltijden.
Betreffende nieuwe belastingen opgelegd door Keizer Karel ging hij naar Brugge.
Een ophefmakende voyagie was deze naar Tielt. In die stad aangekomen werd hij prompt gearresteerd en als gijzelaar in de gevangenis gezet, want Eeklo had er nog onbetaalde schulden. Een renvoye werd naar Eeklo gestuurd. Op zijn beurt stuurde Eeklo de onder-Baljuw, Clayes Yman, niet zijn beste vriend, en de Voorschepen naar Tielt voor evaluatie van schulden en de kosten van verblijf in de gevangenis inclusief de mondkosten, geleverd door een lokale herbergier.
In 1543 kreeg de Baljuw zijn keerlaken (habijt) ,afgeboord met een biezeken .
Als Baljuw maakte hij dat jaar nog een voyagie naar Axel om informatie verkrijgen over een boef die een huis in Eeklo had beroofd. Daarna nog een reis naar Gent bij de Raad van Vlaanderen voor bemiddeling in de slepende zaak De Zwaef : de erfgenamen van deze bemiddelde keurbroeder waren uitgeweken naar Maldegem zonder het Recht aan Issuwe te betalen. Nog verschillende malen naar Gent, om een tquaet rappoort van de wattre te aanhoren. Gent beschouwde de kanalen De Lieve en De Slepeldamme, die Gent met de Zwinhavens verbond als hun eigendom, maar voor het onderhoud van bruggen en het baggeren moesten de tussenliggende steden zorgen.
Op 1 september 1544 werd hij benoemd tot tweede schepen en in 1545 tot Voorschepen.
Als Voorschepen of schepen ondernam hij meerdere goed gehonoreerde voyagiën; naar Gent en Maldegem voor de zaak Zwaef,. Eeklo moest de kanalen beter onderhouden; nogmaals naar Gent voor het probleem van descholastrie (onderwijs).
In september 1544 werd een groots feest georganiseerd ter gelegenheid van de vrede van Crépy tussen Keizer Karel en de Franse koning, waarbij deze laatste afstand deed van zijn Feodaal recht op Vlaanderen en Artesië.
De zwaardspelers streden tegen deze van Assenede en St-Gillis-Waas. De Schuttersgilde van St-Jooris uit Gent kwamen schieten tegen een andere gilde van Gent.
Een groep Spanjaarden vergezelde ze maar gingen over tot baldadigheden en plunderingen.
Philips II en de Calvinistische Scheuring der Nederlanden.
Van Opstanden tot Bestand (1555 - 1609). Dominee Johannes Lippius.

Bij de troonsafstand van Keizer Karel in 1555 te Brussel liet hij aan zijn zoon Koning Philips II een sterk centraal gezag in de Nederlanden na. De strijd tegen het protestantisme en de oorlog tegen Frankrijk waren echter onbeslist. Keizer Karel overleed in Spanje in 1558.
Door de oorlogen op vele fronten was Philips II in 1556 failliet tot groot genoegen van de Antwerpse bankiers die hem geld leenden met een voordelige rente. Ondertussen leefde de bevolking der Nederlanden in grote nood ten gevolge van grote calamiteiten.
“Van oorlog, hongersnood en pest, bevrijd ons Heer" werd blijkbaar niet door Hem aanhoort en ook niet door Philips II, Koning in 1555.
In de late middeleeuwen werden de hooggeboren geslachten van dit graafschap voor een reeks fundamentele uitdagingen geplaatst. Op de kastelen en landgoederen die hen altijd hadden verzekerd van ongeëvenaarde macht en rijkdom, werden zij geconfronteerd met een boerenbevolking die in de nasleep van de Zwarte Dood een sterk besef van eigenwaarde had ontwikkeld. De luxueuze levensstijl van edelen werd steeds vaker geëvenaard en zelfs overtroffen door stedelingen uit Gent, Brugge of Ieper, die enorme fortuinen hadden vergaard met handel en nijverheid.
Tijdens de zogenaamde Kleine IJstijd met zeer koude winters en zomerse regens, waren in de Noordzee ijsbergen te zien en vroren de waterlopen volledig dicht.
De economische crisis, vooral van de textielnijverheid tussen 1540 en 1550 en de slechte landbouwopbrengsten deden het aantal armen exponentieel stijgen: 1/4 in Brugge en 1/7 in Gent en bijgevolg het banditisme.
Ook ziekten als lepra, pokken, pest en malaria waren oorzaak van stijgende vroegtijdige dood. Malaria (polderkoorts, Zeeuwse coortsen) kwam voor in de moerassen van de moeren en schorren in de streek rond de Schelde, zoals in Eeklo en Assenede.
Door al die calamiteiten en het zedeloos gedrag van de clerus kreeg de leer van Calvijn meer en meer aanhangers ondanks de strenge vervolgingen.
In 1545 werd Pieter Titelmans tot Koninklijk Inquisiteur aangesteld. Zijn beruchte bloedplakkaat werd overal verspreid. Daarin werd vermeld dat iedere ketter ter dood werd veroordeeld: de mannen op de brandstapel en vrouwen levend begraven.
Hij stond aan het hoofd van een rondreizende rechtbank die opereerde door heel de Nederlanden. Ketter worden en de Roomse gruwelen en superstitiën verwerpen was een daad van grote moed. Het was ofwel veinzen, onderduiken of emigreren. Er heerste bij de bevolking een feitelijke - al dan niet verdoken - godsdienstvrijheid.
Tussen 1520 en 1555 had de Inquisitie ongeveer 4000 à 8000 ketters laten executeren waarvan velen op debrandstapel. Eerst was de Londense calvinistische gemeente een groot toevluchtsoord voor de protestanten. Daarna kwam Emden, een stad gelegen in oost-Friesland , de herberge der kerke
Gods genoemd (1554). Vanuit die stad met een aanzienlijke Vlaamse en Brabantse Gemeenschap werden opgeleide predikanten naar de gewesten gestuurd.
Ondertussen infiltreerde het Nieuwe Geloof Frankrijk.
Deze calvinisten, hugenoten genoemd, stuurden predikanten zoals Guy de Bres
naar Henegouwen en Rijsel. Alhoewel de Spaanse troepen onder leiding van Lamoral van Gavere, Graaf van Egmont (1522-1568), een overwinning behaalden op de Fransen op 13 juli 1558 bij de slag van Grevelingen, waren de staatsfinanciën niet meer in staat de troepen te betalen.
Philips II was wederom failliet en moest grote sommen lenen aan de Antwerpse bankiers.
Op 5 juli 1559 verliet Philips II definitief de Nederlanden voor Madrid. Margaretha van Parma, zijn halfzus werd aangesteld tot landvoogdes. Relatief tolerant, werd zij bijgestaan door de strenge Antoine Perronot, Kardinaal de Granvelle.
De koning liet een leger van 3000 Spaanse veteranen achter. De koning moest ook rekening houden met de machtige Adel met Willem van Oranje als leider.
Hij was Gouverneur of Stadhouder van Brabant, Holland en Zeeland en zijn trouwe vriend Egmont, gouverneur van Vlaanderen en Henegouwen. De Adel, tolerant tegenover de protestanten, beschikte over een eigen leger.
Eeklo was ondertussen een bolwerk van het calvinisme geworden met spanningen tussen katholieken en protestanten.
Terwijl Jacob III Lippins in 1551 nog Voorschepen was, verlieten zijn zus en schoonbroer Jacob d'Herchere-Lysbette Lippins Eeklo. Neef Jacob d'Herchere zoon van Burgemeester Berthelomeus, broer van Jacob, werd protestant en emigreerde. Al zijn goederen werden later geconfisqueerd door de Inquisitie.
In 1553 vertrok Jan Lippins, neef van Jacob III Lippins, Baljuw van Eeklo tussen 1546 en 1550, naar Axel. Hij had daar op 11 augustus een akte getekend om voor drie jaar een huis met hof te huren. Daar had de Chirurgijn zich definitief tot het protestantisme bekeerd waarschijnlijk door zijn collega chirurgijn P. Daelman en Procureur Fr.Baers, in Londen (tot 1554) en in Emden gevormd.
In 1556 keerde Jan Lippins als weduwnaar terug naar Eeklo. Zijn eerste vrouw Lysbette van den Hende was voor 1557 overleden. De acte van de Staten van Goed ter bescherming van haar minderjarige kinderen, Pierkin(Pieter), Hannekin (Johannes) en Copkin (Jacob) werd pas opgesteld op 13 juni 1557. Op 1 september 1556 werd hij benoemd tot 3de schepen.
Na de racorde van 1557 trad Jan Lippins, opnieuw schepen, voor de tweede maal in het huwelijk met Martynkin Ymans, dochter van oud-Baljuw Claies en van Anthonijne d'Herckere, zuster van Jacob, echtgenoot van Lysbette Lippins. De bruiloft werd met twaalf stoven wyns (wijnkruiken) op het schepenhuis gevierd.
Op 1 september 1557 werd Jan Lippins tot burgemeester benoemd terwijl de tweede schepen Franchoys de Baets, halfbroer van Clara Lippins-de Baets, streng katholiek was ; hij was landmeter van beroep. In dat jaar brak een pestepidemie uit en Burgemeester Lippins ontfermde zich over deze zieken. Ondanks de zwakke economie gaf hij de stad opdracht geld voor verzorging ter beschikking te stellen.
In 1558 was Jan Lippins opnieuw Burgemeester en liet vlees en vis leveren aan de celbroeders die de pestlijders verzorgden. Ten gevolge van de militaire activiteiten ging de Burgemeester in Brugge zeven paarden afleverenten dienste van de Lande en naar Antwerpen met de Schepen Franchoys de Baets om een aantal landsknechten ter beschikking te stellen van de militaire overheid.
In 1557 hadden de Staten-Generaal een aide toegekend aan het Spaans bestuur van ca. zeven miljoen gulden, omdat Philips II virtueel failliet was.
Op 13 juni 1558 behaalde Lamoral, Graaf van Egmont en Gouverneur van Vlaanderen een overwinning op de Fransen bij de Slag van Grevelingen.
Op 1 september 1559 werd Jan Lippins niet meer herkozen maar hij verkreeg zowel in 1559 als in 1560 nog wel de opbrengsten van de pacht op de wynassyse, meer dan 500 Lp (Parijse ponden, ca. 10.000 €).
In 1561-62 was Franchoys de Baets, leider van de katholieke factie, Baljuw.
Na vier jaar werd Jan Lippins, van de protestantgezinde factie, op 1 september 1563 en in 1664 tot Voorschepen van Eeklo benoemd. De heersende pest en de grote criminaliteit, kind van de armoede, baarde hem grote kopzorgen. In dit verband met de criminaliteit maakte hij, soms samen met schepen Franchois Kervyn, ook protestantgezind, diverse voyagiën naar Gent voornamelijk bij zijn broer Pieter Lippins, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen en raadsman van Eeklo (+1567).
Zijn jongste broer Cornelis, toekomstig protestant schepen, had de pacht van uitbating van de Keizerlijke coorenwintmuelens van Eeklo en Kaprijke gekregen, maar de pachtprijs zou moeten verhogen. Voor al die bewezen diensten had Pieter geen Recht van Issuwe moeten betalen, wanneer hij Eeklo had verlaten in 1559 en kreeg een honorarium van de stad van 1563 tot 1567, waarschijnlijk datum van zijn overlijden.
De Voorschepen Johannes Lippins ging ook gedurende diversche extraordinaire dagen naar Kaprijke en Raveschoot met Fr. Kervyn voor inspectie van openbare werken aan het kanaal de Lieve.
Zijn achterneef, Jacob IV Lippins was het zesde kind van de negen van Jacob III Lippins en Clara de Baets.
In de Staten van Goed van wijlen Joozyne de Meester, zijn echtgenote, opgesteld in Axel op 14 juli 1565, ten voordele van haar minderjarige kinderen, werd Jacob IV Lippins reeds als overleden gemeld met als kinderen Hansken (Jan), Adriaenken (Adriaen) , Pierkin (Pieter) Katheline en Maykin (Maria).
Op 16 december 1567 werd de acte van de Staten van Goed van wijlen Jacob IV Lippens opgesteld in Assenede, met als minderjarige kinderen Hannekin (Jan), Pierkin (Pieter) en Tannekin (Anna).
Jacob IV Lippens was dus gestorven voor 1565, ca. 1564. Gezien het echtpaar vijf minderjarige kinderen had, minder dan 25 jaar was Jacob IV Lippens ongeveer veertig jaar oud bij zijn overlijden en zou zijn geboren ca. 1523.
De kinderen Adriaen, Katheline en Maria waren onderwijl reeds overleden tussen 1565 en 1567 waarschijnlijk ten gevolge van een pestepidemie.
Anna, niet vernoemd in de Staten van Goed van zijn echtgenote was, bij zijn overlijden nog een baby en werd dus niet vernoemd in die akte, gezien de grote kindersterfte in die tijden.
Slechts in 1577, meer dan tien jaar na het overlijden van Jacob IV werd zijn afwezigheid genotuleerd in de stadsrekening van Eeklo ter cause aan zyn vervremde deser stede.
Deze akte bevestigde het einde van de aanwezigheid in Eeklo van de voorvaderen van de Familie Lippens van Moerbeke na drie eeuwen.
Jacob IV Lippins verliet Eeklo voor Gent om er zijn beroep uit te oefenen voor Assenede waar hij met zijn familie woonde. In een drietal akten, verleden in Gent in het najaar van 1579,werd hij postuum vernoemd alsghesworene van de Neeringhe van de Waghernakers.
Een Neeringhe was een economische entiteit van een nijverheid zoals de lakenweverij of de bierbrouwerij met een specifiek bestuur, bestaande uit een Deken, of Maander (de voorzitter) en twaalf bestuursleden, deGezworenen (zij die de eed hadden afgelegd).
Hoe belangrijk de Neeringhe, des te groter de bezoldiging van het bestuur.
In de 16de eeuw was de textielnijverheid, de belangrijkste Neeringhe van Eeklo, in verval.
De Neeringhe van de Wagemakers bleef echter zeer belangrijk en lucratief, ondermeer door het slecht onderhoud van de waterwegen. Als Gesworene was hij bijgevolg Buitenpoorter van Gent met een aangepaste woning, net zoals zijn voorvader Jan II Lippins die Buitenpoorter van Brugge was. Met zijn familie ging hij in het zuiden van Assenede wonen.
Hij had in Assenede verschillende onroerende goederen geërfd, vooral in Assenede-Zuid dichtbij Axel, waar zijn echtgenote overleed.
In 1572 werden verscheidene stukken vastgoed, waaronder een hofstede in Eeklo van wijlen Jacob III Lippins verkocht ten voordele van zijn kinderen, waarschijnlijk uit onverdeeldheid of geërfd.
Minder bemiddeld dan zijn vader, leidde hij toch een goed bestaan. Voor zijn kinderen, waaronder Pieter, kwamen zware tijden aan.
De winter van 1564-65 was de koudste van de eeuw met ijsbergen voor Rotterdam, gevolgd door mislukte oogsten. Door de oorlog met Scandinavië verminderde de invoer van graangewassen. 1566 was dan ook hethongerjaar genoemd. Dat was figuurlijk koren op de molen van het calvinisme
Zowel in Frankrijk als in de Nederlanden. De Franse hugenoten, bosgeuzen genoemd, infiltreerden de zuidelijke Nederlanden. Maar in Vlaanderen, Brabant en de Noordelijke provinciën zou een orkaan uitbarsten. In 1566, het hongerjaar, werd de oom van Jacob IV Lippins, de katholieke Franchoys de Baets Baljuw en in 1567 werd de protestantgezinde Franchois Kervyn, Burgemeester.
De grote heersende armoede ten gevolge van werkeloosheid door de oorlog met Engeland en de Baltische landen, werd een broeinest van opgehitste calvinisten. Het Verbond der Edelen stuurde op 5 april 1566 een brief naar landvoogdes Margareta van Parma het Smeeksckrifi der Edelen met de vraag van een verzachting van de plakkaten en de afschaffing van de terechtstelling om geloofsovertuiging. De lagere Edelen, want de Hoge Adel met Willem de Zwijger, Egmont en anderen hadden het manifest niet getekend, werden les Gueux genoemd. In 1566 manifesteerden de calvinisten zich publiekelijk door overal in de Nederlanden, vooral in Vlaanderen, Henegouwen en Brabant openluchtvergaderingen, de zogenaamde Hagenpreken (les presches), te houden meestal 's avonds buiten de stad. De predikers waren aangevoerd door een opgeleide predikant.
Ze werden het eerst gehouden in het Westerkwartier rondom Kassel, Hondschote en Veurne, verpauperde textielstadjes. Op 30 juni 1566 namen ca. 30.000 mensen deel aan een vergadering rond Antwerpen, bijgestaan door milities. Bij de racorde in september 1565 had Jan Lippins Eeklo verlaten voor Hulst, ook een calvinistisch bolwerk.
Vandaar ging hij heimelijk naar Emden in oost-Friesland (D) waar hij tot Predikant werd benoemd onder de naam Dominee Johannes Lippius, en vandaar naar Breda.
In 1566 was hij terug in Eeklo. In zijn woning aan het Spriet kwamen calvinistische kopstukken bijeen om de Hagepreken te organiseren. Op 11 juli 1566 werden de eerste Hagepreken door bekende predikanten gehouden in Eeklo, aangebracht door Jan Lippins:

la première preche quy se faisoit par les sectaires fuist I'unzoesme de juillet 1566, du soir
bien tard, comme à ix ou dix heures, peu hors de la ville d'Eecloo, verklaarde de recent benoemde pastoor M.Pasia. Naar schatting bedroeg het aantal toehoorders tussen de 500 en 600, in de wetenschap dat op het bijwonen van dergelijke preken de doodstraf stond. De toehoorders waren hoofzakelijk afkomstig uit Eeklo en Lembeke en enkele uit de omliggende parochies, en sommige gewapend. Keurbroeders zoals Jan Lippins en zijn broers, waren uiteraard present.
Burgemeester Jooiis Kervyn was au commenchement esté deux ou trois fois à la presche, net zoals Schepen Jan Besoete, ook protestantgezind. De bevolking van Eeklo stond helemaal niet vijandig tegenover de nieuwe religie ondanks het verzet van een harde kern katholieken met Pastoor Pasia en Franchoys de Baets. Het was niet verwonderlijk dat de Magistraat maar flauwtjes reageerde.
Op vrijdag 9 augustus 1566 verbleven Gentse calvinisten, op doortocht naar Brugge, in Eeklo en aten er ostentatief varkensvlees, door het katholieke geloof op vrijdag verboden. Ze trokken de kerk binnen om er te prediken, die dan als geprofaneerd werd beschouwd. Tussen Eeklo en Raveschoot, in de bruggestraat, werd een lokaal ingericht voor calvinistische vergaderingen, die plaats hadden op zondag en op donderdag, de wekelijkse marktdag van Eeklo. Door een akkoord met het bestuur werden deze vergaderingen als legaal beschouwd.
Maar de preken waren maar de voorbode van een buitengewone ernstige revolte, de fenomenale Beeldenstorm. Op 10 augustus brak de storm los in Poperinge en breidde zich razendsnel en op ordelijke wijze uit: op 20 augustus 1566 in Antwerpen; op 22 augustus in Gent en op 23 augustus Eeklo; op 24 augustus in Valenciennes en Amsterdam.
In Eeklo stond een grote menigte paraat om het klooster van O.L.V ten Doorn binnen te dringen maar de zeer katholieke Baljuw, Franchoys de Baets, schoonbroer van Jacob Lippins III, kon de plundering tegenhouden. De Beeldenstorm verliep in mineur in Eeklo met vernielingen van een paar beelden en een kruisbeeld. Kostbare stukken werden in veiligheid gebracht. Naar het voorbeeld van Gent werd op 10 october 1566 een tempel opgericht aan de Brugsche poort. Op 5 februari 1667 kwam Graaf Egmont, de katholieke maar tolerante Gouverneur-generaal van Vlaanderen, die in zijn functie de hervorming moest tegengaan, naar Eeklo om de Magistraat, waaronder de calvinisten Jan Lippins en Jooris Kervyn, op het stadhuis uit te horen met de vraag dat zij toelating zouden hebben gegeven de Hagepreken te laten begaan. Daarop antwoordde Jan Lippins en andere calvinisten dat zij van geen verbod afwisten en toonden zelfs aan de Graaf een geschreven toelating van hogerhand, waarop Egmont de volgende woorden uitsprak : Comment messieurs vous obeyssez plus au serviteur que au maistre. Egmont liet honderd roorocks (krijgslieden) in Eeklo om verdere preken te beletten.
Op 16 februari werd de laatste preek gehouden maar in april ging Baljuw Franchoys de Baets naar Brussel om Egmont in te lichten dat de hervormden hun activiteiten niet staakten.
Einde mei 1567 kwamen rooirocks uit Gent en arresteerden enkele Eeklose calvinisten, maar velen hadden de vlucht genomen. In juli vluchtte Jan Lippins naar Brugge en verdween naar het noorden om te belanden in deVlaamse Gemeente van Emden in Oost-Friesland (Duitsland).
Spaanse milities kwamen in 1568 Eeklo bezetten. Arnaut Dierkins, echtgenoot van Anna Lippins, dochter van Jacob III, kreeg van de stad opdracht om de maistre del campo, de kapitein om te kopen met een venezoen(venaison) of steekpenningen opdat de troepen niet door maar langs Eeklo zouden marcheren. Ondanks enkele executies weigerden de milities van de Edelen tegen de calvinisten op te treden tot grote ergernis van de Koning. Ook de Edelen waren nu gekant tegen de misdaden van de Kerk: de toenemende inquisitie, het onzedelijk gedrag van de Geestelijkheid, hun niet verplichte belastingen en hun inmenging in de lokale besturen. Zelfs Landvoogdes Margareta stemde in met een grotere tolerantie. Toch ging de Beeldenstorm door in de noordelijke staten.
De calvinisten, op hun beurt, begonnen zich stilaan militair te organiseren.
Spaanse troepen, sterk op het vaste land, palmden in december 1566 calvinistische steden als Doornik en Valenciennes in. De eerste opstand stortte op alle fronten ineen. De Prins van Oranje vluchtte naar Duitsland. Philips II reageerde door Alva met een groot leger te sturen naar de Nederlanden. Vanuit Lombardije vertrok de Hertog met een leger van 10.000 man.
De tweede opstand 1569-1576.
Op 22 augustus 1567 arriveerde Alva in Brussel. Hij nam het bevel over van het Waalse en regeringsgetrouwe leger van nog eens 10.000 man. Margareta werd opzij gezet Een goede week na zijn aankomst, op 9 september werden Egmont en Hoorne gearresteerd. In dezelfde maand richtte hij een rechtbank op, de Raad van Beroerten, le Conseil des Troubles, in de volksmond de Bloedraad genoemd.
Vele doodvonnissen werden uitgevoerd, gepaard met confiscaties, nodig om de staatskas te spijzigen voor militaire ondernemingen. In augustus 1568 werden om hun tolerantie de Graaf van Egmont en de Graaf van Hoorne te Brussel onthoofd.
De verontwaardiging was enorm. Deze gruweldaad werd door de 17de eeuwse historici als het begin van de Tachtigjarige Oorlog beschouwd. In oktober 1567 en 26 april 1568, arriveerden commissarissen van de Bloedraad in Eeklo om informatie te verkrijgen over de vluchtelingen, waaronder Jan Lippins, zijn broers.
Pastoor Pasia had de Bloedraad ingelicht dat Jan Lippins de Hagepreken had bijgewoond.

Jan Lippins, de meest vermogende man van Eeklo, werd bij verstek ter dood veroordeeld met confiscatie van een som van ca. 5600 Lp (Parijse ponden (thans ong. 112.000 €).
Van zijn broer, Jacob Janssone, werd de som van 4000 LP (ong. 80.0000 €) geconfisqueerd. Ook vastgoed en dat van Martyne, de vrouw van Jan Lippins, voornamelijk gelegen in Eeklo, werd in beslag genomen.
Een tweede uiterst onpopulaire maatregel van den IJzeren Hertog, was de zogenaamde Tiende Penning, een verzamelnaam van vele belastingen. Eeklo, die bijzondere tarieven handhaafde, was door die belasting en ook wegens de economische crisis een arme stad geworden. Door de repressie ontstond de eerste emigratie van zuidelijke calvinisten naar de noordelijke Nederlanden.
Jan Lippins vluchtte opnieuw vanuit Eeklo en belandde in 1568 opnieuw in de Vlaamse Gemeente van Emden (Duitsland) waar hij veel prominente gelijkgezinden ontmoette. Daar werd hij tot Predikant benoemd onder de naam Dominus Johannes Lippius en in die hoedanigheid woonde hij er de Eerste Nederlandse Synode bij, in tegenwoordigheid van Philips van Marnix van St-Aldegonde, de latere Protestantse burgemeester van Antwerpen. Vanuit Emden vertrok Ds Lippius in 1571 naar Wezel.
Zeventien vooraanstaande Predikanten, waaronder Lippius stelden er een handleiding, een vorm van een grondwet, op: Het Convent van Wezel.
Door de 19 de eeuwse Hollandse geschiedschrijvers werd het Convent aanzien als het feitelijk begin van de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden. Hun ondertekenaars kunnen worden beschouwd als de Founding Fathersvan de Reformatie. Bij de ondertekenaars van Het Convent stond op de vijfde plaats de handtekening van Ds Johannes Lippius. Op latere data werd Het Convent meerdere malen opnieuw gepubliceerd met wijzigingen, telkens getekend door zestig prominente Predikanten, waarvan enkele door Lippius bij procuratie.
Zo kreeg de vermaarde Ds. Lippius een plaats in het Biografisch Woordenboek der Nederlanden. In juli 1572 was Dom. Lippius, uyt Wezel gecomen, in Dordrecht om het Convent te bekrachtigen. De Raad van Vlaanderen, op de hoogte van dit Convent, stuurde een messagier naar de Magistraat van Eeklo met tplaccaet van Dordrecht.
Het werd in ontvangst genomen door Jan Ymans, schepen en broer van Martyne, de echtgenote van Johannes Lippius, die in Eeklo verbleef. Nadien beschouwde de Bloedraad Jan Lippins als zijnde overleden. Martyne Ymans, uiteraard een calviniste, gedroeg zich zoals vele protestantsgezinde, als katholiek uit schrik voor de Inquisitie. Zij kreeg van de Raad aan Beroerten de helft van de meubelen, afkomstig van haar bruidsschat en de helft van de meubelen die zij in gemeenschap hadden verworven, terug.
In 1572 kocht Jan Ymans voor zijn zus Martyne twee percelen en een bos in Eeklo.
Lippius liet, waarschijnlijk door een tussenpersoon, meerdere onroerende goederen verkopen, waaronder een hofstede in Lembeke, een hofstede in Eeklo, voorheen bezit van zijn eerste vrouw Van den Hende, en een perceel in de Kerkstraat van Eeklo, voorheen bezit van zijn moeder Pieryne Lippins-Thys. Enerzijds waren munten gemakkelijk te verplaatsen tijdens zijn zwerftocht in het Noorden en anderzijds veegde hij zijn sporen uit in het Zuiden. In oktober 1573 reisde Lippius naar Gorinchem om een protestantse vergadering bij te wonen.
In 1575 was Dom. Lippius voorzitter van de vergadering in Dordrecht. In 1576 keerde de Dominee terug naar zijn streek en werd Predikant in Hulst en Hulster-Ambacht.
In 1575 kreeg Martyne Ymans voor de derde maal een som terug van de Bloedraad, ong. 650 Lp of 13.000 €.
Zij overleed kort nadien en Lippius hertrouwde in hetzelfde jaar voor een derde maal met Elyzabeth (Bette) Schoutteet (Scauteete) volgens een acte van 8 augustus 1577.
De acte van de Staten van goed van wijlen Jan Lippens en wijlen Martynkin Yman werden opgesteld in 1579, voor hun kinderen Vincent, Berthelemeus en Arnaud.
Voogd was Baudewijn Craeye, de echtgenoot van Maria Lippins, dochter van Jacob III Lippins. Elyzabeth hertrouwde met Jan Toebast volgens een acte van 30 april 1530 en zij namen de vlucht naar Utrecht. In 1589 was zij nog in leven in deze stad.
Terug naar Alva. Den eersten dach aan april verloor duc d'Alb synen bril. Dit versje was een allusie op het feit dat de Watergeuzen op 1 april 1572 het leger van Alva versloeg in Den Briel, een stadje gelegen op een klein eiland ten zuiden van Holland. Deze eerste militaire overwinning van een calvinistisch leger op een Spaans leger, gaf een grote stoot aan de opruk van het calvinisme in de Nederlanden. In Den Briel werden papisten, elders opgepakt, in grote getale mishandeld of opgehangen, zoals Pastoor Pasia van Eeklo. Een na een vielen de meeste steden van Holland en Zeeland in de handen van Willem van Oranje, de onbetwiste leider van de Opstand. Amsterdam bleef echter Spaans.
Nog in hetzelfde jaar, riep Philip Marnix van St-Aldegonde, secretaris van Oranje, een vergadering bijeen in Dordrecht waarin werd afgekondigd dat Alva Oranje moest erkennen als Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en dat een algemene godsdienstvrijheid zou heersen over de Nederlanden. In ruil kreeg Brussel aanzienlijke belastingen.
Lippius nam waarschijnlijk deel aan deze vergadering.
Maar het leger van Alva ging in de aanval. In 1573 overmeesterde Alva Haarlem met zware verliezen aan beide zijden: het was een Pyrrusoverwinning.
Den IJzeren Hertog nam in 1573 ontslag als landvoogd maar hij liet een lege schatkist na waardoor zijn soldaten niet werden betaald. De daaropvolgende Spaanse furiën gepleegd door muitende Spaanse troepen waren angstaanjagende gebeurtenissen. Het calvinistisch Mechelen werd in 1572 door de Spaanse troepen ingenomen, gevolgd door een vreselijke Furie.
In 1576, hetzelfde in Antwerpen en Brussel.
Die furies stimuleerden nog meer de anti-Spaanse gevoelens bij de bevolking.
De watergeuzen van hun kant veroverden in 1572-74 Assenede, Terneuzen, Sas van Gent en Axel ; Hulst, Sluis en Knokke volgden. In de veroverde steden werd een calvinistisch bestuur geïnstalleerd. Elders in Vlaanderen, drongen Zeeuwse geuzen, waarvan velen gevluchte Vlamingen, met hun platte vaartuigen langs de waterwegen, vooral 's nachts, tot diep in het binnenland en chanteerden katholieke boeren met een brandschatting; die arme lui moesten een geldelijke bijdrage leveren aan de geuzen; bij weigering werd gedreigd de boerderij in brand te steken.
Deze bedreigingen duurden tot het jaar 1600.
De nieuwe landvoogd, opvolger van Alva, was Don Requesens. Hij liet op 6 juni 1574 in Brussel het pardoen-generael afkondigen, waardoor uitgeweken afvalligen konden terugkeren en hun geconfisqueerde goederen konden terugeisen op voorwaarde dat ze tot de katholieke stal terugkeerden. Mer Jehan Lippins behoorde tot de Liste des Personnes exclues du Pardon Général, opgesteld de dag voor de afkondiging. Waarschijnlijk was de Inquisitie te weten gekomen dat Lippius nog in leven was.
Calvinistisch Vlaanderen (1579-1584).
In 1576 was Philips II weer failliet en het leger van de Edelen, voorstander van godsdiensttolerantie, was bereid tot het staakt-het-vuren en moedigde de Staten-Generaal aan geen oorlogsbelasting meer te betalen. Het Spaans bestuur was volledig in diskrediet gevallen, zowel bij soldaten in dienst van Spanje als bij de bevolking.
Don Juan, bastaardzoon van Keizer Karel en halfbroer van Philips II werd landvoogd. Willem van Oranje, de leider van de Edelen en het leger van de Staten-Generaal, wist direct munt te slaan uit de toen algemeen anti-Spaanse stemming in Noord en Zuid, bij protestanten en katholieken, hetgeen leidde tot de Pacificatie van Gent op 8 november 1576.
Voor het eerst werd de eenheid van de Zeventien Provinciën, vertegenwoordigd door afgevaardigden van de Staten-Generaal, bereikt op basis van een aanzienlijke mate van religieuze tolerantie en met een verwijdering van een deel van de Spaanse troepen.
Op 12 februari 1577 ondertekende Don Juan Het Eeuwig Verdict waarbij hij de Pacificatie erkende. Maar Oranje wist bij voorbaat dat Philips II dat Edict nooit zou aanvaarden.
Don Juan nam de vlucht. Mede door de pestepidemie in 1577 namen overal waar de calvinisten het voor het zeggen hadden, het bestuur in handen.

In Gent, op 28 oktober 1577, stichtten Hembyse en Ryhove een intolerante calvinistische theocratie. Gent stuurde soldaten naar Eeklo, Hulst en Axel (1578), waar het bestuur eveneens calvinistisch werd. Lippius kon nu publiekelijk de nieuwe religie prediken in Hulst. Brussel en Antwerpen volgden. Brugge, Kortrijk werden calvinistisch in 1578.
In 1583 werd Philips de Marnix, Baron van Aldegonde en privésecretaris van Oranje, Burgemeester van Antwerpen. In Zeeland en Holland werden de meeste steden bestuurd door de Calvinisten. De woede van vele Calvinisten was groot en vele monniken, zogezegd omdat zij gezondigd hadden aan sodomie, kregen de strop. Maar in 1577-78 ontstond een schisma tussen de Edelen. De overwegend katholieke Edelen uit het Zuiden zoals Namen, Artesie en Henegouwen, onder leiding van Emmanuel de Lalaing waren niet tevreden, malcontent, met het calvinistische Noorden.
Het leger van de Malcontenten versloeg het Staatse leger te Gembloux op 31 januari 1578. Het calvinistisch bestuur in steden van Henegouwen en Artesie werd overgenomen door de Malcontenten. Op 23 januari 1579 werd de Unie van Utrecht ondertekend door de zeven Noordelijke Provinciën. Het calvinisme werd er tot staatsgodsdienst uitgeroepen, met godsdienstvrijheid voor de andere belijdenissen, die privé mochten vergaderen.
De Verenigde Provinciën hadden per provincie een eigen bestuur.
Enkel voor buitenlandse en militaire aangelegenheden kwamen ze eensgezind naar buiten. Het werd een republiek en het Huis van Oranje bleef Stadhouder van Holland en Zeeland. Bij militaire acties kreeg de Stadhouder het bevel van het Staatse leger.
De Malcontenten tekenden de Unie van Atrecht op 17 mei 1579 in naam van de Staten van Artesie, Henegouwen, Namen en Waals-Vlaanderen (Rijsel) en verzoenden zich
met Philips II. Vlaanderen en Brabant zaten tussen twee vuren. Ze waren meestal calvinistisch, maar op het vasteland was het Spaanse Leger machtig in tegenstelling tot de Verenigde Provinciën waar het Staatse leger en de Watergeuzen meester waren van het moeras der Nederlanden. Met het Plakkaat aan Verlatinge in 1581 scheurden de Verenigde Provinciën zich officieel maar eenzijdig af van Spanje.
Onafhankelijkheid van de Verenigde Provincies en de ondergang van de Zuidelijke Nederlanden (1581-1595).
De Verenigde Provinciën, de Noordelijke Nederlanden, organiseerden zich als een onafhankelijke Staat met Het Calvinisme als staatsgodsdienst en tolerantie voor andere christenen, indien zij hun godsdienst privé beleden. Maar ook Vlaanderen bleef calvinistisch en de meeste steden hadden er een calvinistisch bestuur.
In 1581 zijn Gent, Eeklo, Assenede, Axel en Hulst calvinistische bolwerken. In Eeklo was Cornelis Lippins, jongste broer van Lippius en Willem Mannins jr, zoon van Willem Mannins sr en Cathelijne Lippins, dochter van Jacob III, schepenen en Jooris Kervyn, Burgemeester.
Op 10 juni werd de door het volk geliefde Oranje vermoord in Delft.
Philips II benoemde Farnese, hertog van Parma en zoon van Margaretha, in 1581 tot landvoogd der Nederlanden. Met nieuwe troepen uit Italië en Spanje heroverde hij Duinkerke, Veurne en Oudenaarde in 1582 en in 1583 Axel, Hulst, Eeklo, Assenede en het Sas van Gent.
Op 17 september 1584 viel Gent in de handen van Farnese en op 17 augustus 1585 tekende Marnix de overgave van de stad. Het graafschap Vlaanderen, Oostende uitgezonderd, werd opnieuw helemaal Spaans.
De Staatsen heroverden tijdelijk in 1583 Terneuzen en in 1586 Axel en Hulst, maar na 1587 was gans Oostelijk Vlaanderen Spaans. Farnese liet een plakkaat publiceren dat de protestanten zich tot het katholicisme moesten terugkeren ; indien ze dat niet wilden mochten ze met have en goed emigreren. De emigratie naar het Noorden was enorm. Duizenden goed opgeleide ambachtslui, intellectuelen en ondernemers vestigden zich in het Noorden waar ze de grote factor waren van de geweldige opbloei van de Verenigde Provinciën, de "Gouden Eeuw".
Meer dan 4000 woningen stonden leeg in het vrije van Brugge. Eeklo was een spookstad, helemaal verpletterd en in de Kasselrei De Vier Ambachten (Boekhoute, Assenede, Axel en Hulst) was de toestand even erg. De chaos was te wijten aan drie oorzaken. Vrijbuiters teisterden de streek. Bendes bestaande uit gedeserteerde Spaanse soldaten en veroordeelde calvinisten sloegen overal en onverwachts toe. Brandschattingen van boerderijen werd op grote schaal opgelegd.
In de 17de eeuw beschouwden Hollandse historici die brandschattingen als heldendaden.
Pas ca. 1592-93 was er enig teken van leven. Gezien het belang van oorlog voeren in het Moeras der Nederlanden, werden de Polderbesturen van Brabant en Vlaanderen door Farnese geünifieerd.
In september 1598 overleed Philips II. Aan zijn dochter, Isabella, gehuwd in 1599 met de nieuwe landvorst Albrecht van Oostenrijk, schonk hij de Nederlanden als soevereine heersers onder Madrileens toezicht. Voorstellen van verzoening met de Verenigde Provinciën werden door die laatsten afgewezen.
De herkatholisering van de bevolking was het werk van een goed georganiseerde Contrareformatie, vrucht van het Concilie van Trente (1545-1563).
Als zoon van Jacob IV Lippins maakte Pieter Lippins de drie opstanden en de teloorgang van het Graafschap Vlaanderen mee.
Die algemene ontreddering was de oorzaak dat de griffiers weinig of geen archieven meer notuleerden, waardoor er thans weinig bekend is over Pieter Lippins.
Hij was gehuwd met Elisabeth Ghysele, dochter van Pieter Ghysele.
Het gezin had vier minderjarige kinderen : Christoffel, Jacob (° ca 1589), Joannes en Anna.
Anna was gehuwd met Adriaen Meere en stierf in 1622.
Pieter Lippins overleed in Assenede in 1598.

De acte Staten van Goed van de wezen van wijlen Elisabeth Ghysele werd opgesteld op 12 januari 1600 in Assenede.
Zijn echtgenote hertrouwde na zijn overlijden met Laurent Ghysele, een verre neef. Hij zou ca. 1560 geboren zijn.
Uit verschillende akten was geweten dat hij en zijn kinderen vastgoed bezaten in Eeklo, Assenede, Winkele (St-Kruis Winkel) en Wachtebeke.
Pieter Lippins en zijn gezin woonde in het Ambacht Assenede, deel van de Kasselrei De VierAmbachten.
"Ambacht" betekende tijdens het Ancien Régime een geografisch-administratief district.
In 1570 was Assenede overspoeld door de Allerheiligenvloed. Van 1571 tot 1573 werd Assenede door de Zeeuwen aangevallen, die er het kasteel verwoesten en de dijken doorstaken, waardoor meerdere boerderijen en landbouwgronden onder water liepen en dus ook eigendommen van de Familie Lippins. Hij was nog jong en calvinistisch toen Assenede een calvinistisch bestuur had. Na de zegetocht van Farnese, heeft hij zich om dezelfde redenen en omdat hij vastgoed bezat in Assenede, besloten niet te vluchten naar de Verenigde Provinciën en zich tot het katholicisme te bekeren.
Pieter Lippins maakte de gerechtelijke scheiding mee van Assenede Ambacht op 14 juli 1577 in twee Vierscharen (lagere rechtbank) , de Vierschaar Assenede met Assenede, Bassevelde, Zelzate, Ertvelde en Kluizen ten westen van de Sassevaart, later het kanaal Gent-Terneuzen, en de Vierschaar Wachtebeke met Wachtebeke en St-Kruis Winkel ten oosten van de vaart. De Baljuw was de Koninklijke vertegenwoordiger van gans het Ambacht ; De Vierschaar West had een schepenbank van vier schepenen en de Vierschaar Oost drie schepenen.
Pieter woonde waarschijnlijk in Assenede-Oost, waar hij meerdere eigendommen bezat en waar de velden niet blank stonden.
Tot slot van de saga van de Familie Lippins te Eeklo, hadden niet alle leden van de familie Eeklo verlaten. Zo was een verre verwant van Pieter, ene Jan Lippins, Burgemeester van Eeklo in 1610 en tweede schepen in 1614
Uit talrijke akten maar ook door hun woonplaatsen kan het vastgoed van de familie gedeeltelijk worden geschat .
Jacob II Lippins woonde als Eeklonaar op de markt. Zijn vader bezat als buitenpoorter in Brugge een huis met kantoor. Ten noorden van de stad, in Zuienkerke kocht Jacob II Lippins vastgoed, waarschijnlijk in de buurt van ander vastgoed gekocht door zijn vader.
Als jurist en buitenpoorter te Gent had hij er een woning met kantoor. In de Moere van Eeklo bezat hij veengronden. In de veengronden van Eeklo, Assenede en Moerbeke, beschermd door Moerdijken tegen overstromingen, werd turf ontgonnen, een belangrijke energiebron.
Vastgoed verkocht hij in de Veldhouckstraete. Jacob II Lippins en zijn nakomelingen betaalden jaarlijks, tot na 1571, Erflycke renten aan de stad voor vastgoed geschonken van de stad aan de Keurbroeders.
Voor zijn vertrek naar het H. Land in 1524 had hij zijn kinderen samengeroepen voor de verdeling van zijn bezittingen (onbekend).
Rond 1531 werd er door de familie veel vastgoed gekocht 13 stuks in Bassevelde. 3 stuks in Beoostenblijde, ten oosten van Axel; verder in Assenede (4 stuks) en Mendonk en Winkel, ten oosten van de Sassevaart ; een hofstede en andere stukken in Eeklo en een perceel landbouwgrond in Lembeke; nog verschillende eigendommen in Lembeke en Kaprijke.
Volgens de Staten van Goed van de overleden Clara Lippins - de Baets verwerven haar zes kinderen, waaronder Jacob IV, toen minderjarig, 19 stuks vastgoed.
Een deel, afkomstig van haar schoonvader, Burgemeester Daneel de Baets, is klein gezien de familie de Baets minder welstellend was dan de familie Lippins.
Het vastgoed bestond ondermeer uit vier hofsteden in Eeklo, een half bos nabij Waarschoot. Bossen waren van belang als bouw- en geriefmateriaal. Een brouwerij en twee huizen in Eeklo. Een hofstede in Kaprijke waar Jacob II gestorven is. Bossen en meersen in Maldegem en Eeklo. Verder een grote som roerend goed, Cathelen genoemd.
Bij het overlijden van zijn schoonvader, N. Hellin, verwerft Jacob III Lippins eveneens vastgoed in Lembeke en erflycke renten op vastgoed in Dendermonde.
In 1550 verkocht Jacob IV Lippins grond aan de kant van het Leyken, een kanaal in Eeklo. Wijlen Jacob III Lippins bezat een weide in Waarschoot. In het jaar 1572, waarschijnlijk na de militaire overwinning van de Watergeuzen in Den Briel, worden meerdere stukken vastgoed gekocht of doorverkocht van een familielid naar een ander in Eeklo, Lembeke en in het Ambacht Assenede.
De kinderen van Jacob III Lippins en Cornelia Hellin, zijn tweede wouw, Philips en Johannes, erfden een onroerend goed in Lembeke en nadien nog een hofstede in Eeklo. Anna Dierkens-Lippins, dochter van Jacob III Lippins, een hofstede in Eeklo.
De oude Tante Lysbette d'Herchere-Lippins, zuster van Jacob III, verkocht meerdere percelen in Lembeke en een hofstede in Eeklo.
Anderzijds verwerft ze een hofstede in Lembeke van haar overleden echtgenoot, Jacob d'Herchere.
Jacob IV Lippins werd minder bedeeld: Jacob III Lippins had 9 kinderen. Jacob III verkocht een hofstede in Eeklo en nadien nog een hofstede in Eeklo, waarvan de helft ten voordele van zijn zes oudste kinderen en de andere ten voordele van zijn tweede wouw Cornelia Hellin. Jacob IV erfde een bos en een veengrond (meersche) nabij Maldegem en zijn broer Daneel een stuk land in Lembeke en een hofstede in Eeklo, eertijds toebehorend aan Meester Jacob II Lippins.
Pieter Lippins bezat eigendommen in Eeklo, Assenede, Wachtebeke en Winkel.
Leon A. Anne Marie Ghislain Lippens was de zoon van de bosbouwkundige Raymond Lippens (1875-1964), die in 1921 in de adelstand werd opgenomen en van Ghislaine de Béthune (1889-1969).
Hij was de schoonzoon van de liberale politicus en minister Maurice August Lippens, die in 1936 in de adelstand werd opgenomen met de titel van graaf, titel die op Léon Lippens werd overgedragen.
Léon Lippens trouwde in 1936 met zijn achternicht Suzanne Lippens (1903-1985), met wie hij vier kinderen kreeg:
- Mary (1937), in eerste huwelijk met kunstschilder Roger Nellens
- Elisabeth (1939), getrouwd met prins Ferdinand von Bismarck-Schönhausen
- Leopold (1941), burgemeester van Knokke-Heist
- Maurice (1943), voormalige voorzitter van de Fortis-groep.
De huidige familie Lippens hebben hun wortels in het Waasland
(in Moerbeke-Waas leidden ze tot het begin dit jaar nog de suikerfabriek Iscal Sugar).

Een vroege voorvader van Maurice en Léopold Lippens trok op het einde van de 18de eeuw naar Knokke, toen nog een arm vissersdorpje.
Hij was aannemer in indijkingwerken, maar dijkte vooral ook polders in voor zichzelf.
Hij werd stilaan eigenaar van de hele kustgemeente. Er is niet voor niets een Lippenslaan in Knokke.
De gouden zet bij de familie Lippens kwam er halfweg de 19 de eeuw.
Hippolyte Lippens en zijn zus Stéphanie sloegen een zus en een broer uit de familie de Kerckhove de Denterghem aan de haak.
De huwelijken met de leden van deze oude adellijke familie uit Gent legden de Lippens geen windeieren.
Hippolyte volgde zijn schoonvader, Charles de Kerckhove, op als burgemeester van Gent.
De ambitieuze Hippolyte werd ook lid van de Kamer en de Senaat. Daar zetelden toen de echte machthebbers van het land.
Nog in de 19 de eeuw: broer August Lippens veroverde Marie 't Serstevens.
Haar familie was een grote aandeelhouder bij de Generale Bank en de Assurances Générales (AG).
Zo tuimelde een Lippens in de wondere wereld van 'les hautes finances'.

De eerste echte klepper binnen de dynastie werd Maurice Auguste Eugène Charles Marie Ghislain Graaf Lippens (Gent, 21 augustus 1875 - Elsene, 12 juli 1956) , zoon van Hippolyte en grootvader van de huidige ex-Fortisvoorzitter Maurice.
Hij bekleedde een indrukwekkende reeks mandaten: gouverneur van Oost-Vlaanderen, gouverneur van Belgisch Congo, minister van Openbaar Onderwijs, senaatsvoorzitter,...
Hoewel Maurice de familiale weg naar de macht als geen ander voortzette, was hij ook een buitenbeentje.
Of beter: zo leek het toch. Hij 'vernederlandste' de Gentse universiteit, tot grote ergernis van zijn Franstalige familie, vrienden en academici.
Maurice werd in 1921 in de adelstand verheven.
Nu is dat een decoratie, maar toen was dat enkel weggelegd voor rijke mensen met een verdienste voor het vaderland.
Nog opmerkelijker waren zijn interventies voor en bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Maurice Lippens legde contact met Adolf Hitler.
Hij stelde koning Leopold III voor om rechtstreeks te onderhandelen met de nazi's.
Maurice Lippens wilde een autoritaire Belgische regering à la Vichy (de Franse oorlogsregeling die collaboreerde met de Duitsers) in het zadel helpen, waarin hij zichzelf een belangrijke ministerspost zou toekennen. De plannen van Maurice werden evenwel gekelderd door de kabinetschef van Leopold III.
Maurice Lippens hield ook op familiaal vlak de teugels strak in handen.
Zijn dochter Suzanne trouwde met haar achterneef Léon Lippens. Geen toeval.
Eeuwige strateeg Maurice verhinderde op die manier dat het familiefortuin en de macht - grotendeels te danken aan de eerdere huwelijken met de ’t Serstevens en de DeKerckhoves, zouden verbrokkelen.

Léon Lippens werd in 1947 burgemeester van Knokke en had aandelen in de steenbakkerijen van Knokke en Snaaskerke en exploiteerde enkele jaren een suikerplantage in Congo, maar een groot zakenman was hij niet.
Hij haatte «de slechte mensen» van de Generale Maatschappij in Brussel, maar bouwde wel verder aan de familiale vastgoedvennootschap Compagnie Het Zoute, die nu nog Knokke beheerst.
Léon was een godsdienstige poëet, natuurliefhebber en jager.
Hij tuurde het liefst naar watervogels en was de grondlegger van natuurreservaat 't Zwin.
Hij dweepte met de geschriften van Pierre Teilhard de Chardin, een Franse theoloog die zijn leven lang zocht naar een evenwicht tussen de strenge katholieke leer en de moderne natuurwetenschappen.
Léon en Suzanne Lippens kregen vier kinderen, één om de twee jaar:
Marie (1937), Elisabeth (1939), Léopold (1941) en Maurice (1943).
De zussen trouwden een goede partij en leven in de anonimiteit.
Leopold Lippens ging in de gemeentepolitiek in Knokke en werd er in 1970 schepen van openbare werken. In 1971 werd Knokke een deel van fusiegemeente Knokke-Heist. In 1979 werd de burgemeester van Knokke-Heist, Emmanuel Desutter, volksvertegenwoordiger en Leopold Lippens volgde hem op als burgemeester. Lippens werd de volgende decennia telkens opnieuw verkozen als burgemeester.

Hij is de feitelijke man achter Compagnie Het Zoute en kwam een paar jaar geleden in die hoedanigheid in het nauw, toen bleek dat een zelfstandige medewerker van de vastgoedgroep steekpenningen betaalde aan zijn gemeentesecretaris.
De familie Lippens heeft niemand omgekocht», brieste Léopold. Waarna het onderzoek een stille dood stierf.
Tijdens zijn bestuur kwam hij meermaals in de media omwille van zijn opmerkelijk uitspraken.
Zo wordt hij geassocieerd met zijn uitspraken uit het begin van de jaren 90, toen hij de zogenaamde "frigoboxtoeristen" uit zijn badplaats wou weren, wat voor de bijhorende polemieken zorgde.
In 2011 verklaarde hij dat de periode van de welvaartsstaat voorbij was en pleitte hij voor een technocratische regering die 'zuivere beslissingen' moet nemen.
In 2016 lanceerde hij een oproep om illegale migranten op te sluiten in kampen zoals Guantanamo, maar dan zonder folteren.
De enige die de grote Lippensdroom kon voortzetten, was Léopolds broer Maurice.
Maurice kreeg van thuis uit evenwel weinig zakelijke prikkels mee en was aanvankelijk erg bedeesd en stijf.
En toch moest hij het maken. De familie Lippens leverde sinds het begin van de 20ste eeuw een reeks commissarissen bij de Generale Bank.
Ze vertegenwoordigden de belangrijkste aandeelhouders en traden op als waakhonden van de raden van bestuur.
Philippe Lippens, de beminnelijke oom van Maurice, was de laatste commissaris.
Het stond in de sterren geschreven dat Maurice de hoge zakenpieten uit zijn familie zou opvolgen.

Hij studeerde rechten en trok daarna naar Zuid-Afrika voor de Maatschappij voor de Zeevisserij en deed ook stage bij de bank Parisbas.
Tijdens zijn legerdienst vloog hij in een strafbataljon. Hij werd beschuldigd van cryptocommunisme (verdoken aanhanger van het communisme) omdat hij gelachen had met het beeld dat zijn oversten van 'de vijand' hadden opgehangen.
Alles kwam toch goed: hij werd reserveofficier. Hij behaalde in 1972 zijn MBA- diploma aan de Amerikaanse Harvard Business School. Waarna hij een bedrijf in elektronica-apparatuur leidde.
Pas op 38- jarige leeftijd stapte Maurice in het hoger zakenleven.
Hij werd geroepen door zijn oom Philippe om bij Assurances Générales als bestuurder binnen te stappen.
Maurice Lippens haatte het financiële establishment dat de scepter zwaaide bij AG. Op vergaderingen praten ze enkel over hun jachtpartijen, kastelen en het snoeien van bomen.
Er wordt nooit iets beslist, zo liet hij zich eerder ontvallen. Volgens sommigen zijn dergelijke uitspraken maar een pose.
Hij presenteert zichzelf graag als een buitenbeentje, dat al vechtend de top heeft bereikt. In werkelijkheid heeft hij zijn positie te danken aan het eeuwenoude 'familiewerk'.
En nog: imagogewijs was zijn zogezegde afkeer van het vermolmde establishment mooi meegenomen, want zo aanvaardde het volk hem als de redder des vaderlands.
Vergeten we niet dat Maurice en Léopold Lippens trouwden met twee adellijke zussen: Kathleen en Patricia Matthieu de Wynendaele, 'toevallig' de dochters van bankier Jacques die: in de kringen van de Generale terug te vinden was.
(Indien u gebruik wil maken van het geheel of delen van dit artikel, wees dan zo correct om toelating te vragen aan "Cnocke is hier")
Bron van dit artikel: Cnocke is hier:
Jaargang 2011, tijdschrift 48 a en Jaargang 2012, tijdschrift 49 a